DE HORTUS BOTANICUS AMSTERDAM en de droom

De Hortus droom 28 mei 2018 Warnar Moll 

Het zal in Mei 1946 of 1947  geweest zijn dat ik -  voor op de  fiets bij mijn vader- voor het eerst naar de Hortus botanicus reed. De Hortus is voor mij altijd de entree van de Plantagebuurt.  Deze buurt is de  laatste honderd jaar bij mijn weten eigenlijk nauwelijks architectonisch veranderd. Nog steeds domineren daar Artis en de Hortus botanicus en aan de achterzijde het Entrepotodoc . Mijn  broer zat in mijn herinnering op het achterzitje van mijn vaders fiets. Of wij als kind  toen al konden fietsen weet ik niet meer. Nou misschien wel in onze buurt waar wij woonden (Bonaire straat, Baarjesbuurt Amsterdam West) maar niet in het stadsverkeer. Het was in ieder geval wel de eerste keer dat ik op deze wijze de stad beter keerde kennen .

 

Mijn vader was destijds werkzaam in de Hortus als botanisch analist en assistent en werkte aan zijn dissertatie over pollenanalyse. Het is mij bovendien gelukt een aantal originele  pollen-preparaten van hem daterend tussen 1938-1940 te bemachtigen (zIe afbeelding hiernaast). Mijn grootvader, vriend en collega van de onderwijzers Heimans en Thijsse werkte daar ook maar dan 30 jaar terug. De Hortus is dus voor mij van bijzondere betekenis want het is de enige plek waarvan ik  zeker weet dat de tuinpaden daar de stappen hebben moeten dragen van drie generaties biologen ; mijn opa, mijn vader en van mij (en mijn broer). Mijn vader studeerde er en was er werkzaam tussen 1930 en 1950 onder professor Theodoor Stomps (na de oorlog gerehabiliteerd in 1956)  opvolger van Hugo de Vries en ik zelf studeerde en werkte tussen 1965 en 1973. Stomps heeft model gestaan voor Bot, een personage uit de Anton Wachter-roman "De beker van de min " van Vestdijk.

Hij,  mijn vader , zette zijn fiets tegen het hek van de Hortus en wij gingen de tuin in : een andere wereld opende zich voor ons en maakte zich meester van onze fantasie . Overal zagen wij reusachtige boomvarens en palmen en achterin de tuin stond -naar later bleek-  een heuse mammoetboom de Sequoiadendron giganteum die meer dan 100 meter  hoog kan worden met een omvang van meer dan 10 meter, maar waarvan de stam omgeven was met een soort  donsachtig materiaal. 

 

Geïmponeerd door de grote palmen-kas met boomvarens uit prehistorische oertijd en die in de ca 300 miljoen jaren van hun bestaan -de evolutie tartend- nog nauwelijks van vorm veranderd zijn - waande wij ons als jongens in de jungle, met in onze verbeelding achter elke boomstam een Tyrannosaurus of op zijn minst een Gorilla. Bijna bedwelmd door de geur der vele  kruiden in de tuin verhaalde mijn vader over giftige planten en bessen die je niet mocht aanraken en wees op de overal op de grond liggende kokosnoten.  Hij verhaalde verder over de Encephalartus altensteinii  en de Dracaena of Drakenbloedboom . Voor ons was alles nieuw en dat je als baby op een blad van de reuzen waterlelie (de grote lotus of Victoria regia) kon blijven drijven  was wel het wonderlijkste dat wij toen hoorden.  Dat bezoek aan de Hortus met mijn broer, daar heb  ik nog  vaak van gedroomd. Ja vele jaren kwam steeds min of meer dezelfde droom terug en het is ook een van mijn vroegste droom herinneringen. 

 

Vandaag, 28 mei 2018, bezocht ik in tropische hitte -het was bijna 30 graden- wederom de Hortustuin. Als senior kreeg ik weliswaar toegang  voor half geld, maar indachtig de voetstappen van drie generaties biologen op de tuinpaden voelde ik toch  enige onrechtvaardigheid in mij opkomen. Maar goed ik liep de tuin in langs het hoofdgebouw met de fronttegel die ons herinnert aan het jaar van oprichting 1638. Ineens schoot mij te binnen dat hier in het archief nog wel eens werk van mijn vader te vinden zou kunnen zijn en ik nam mij voor dat eens te vragen aan een oud studiegenote, Inge Melchior, de beheerder van de Hortuscollectie. Trouwens de Hortus maakt tegenwoordig geen deel meer uit  van de Universiteit maar het is een stichting gerund door vrijwilligers en dat belooft meestal niet veel goeds voor het behoud van historische documenten of oude kennis..

In de tuin nam ik ongeveer 50 digitale opnames van uitheemse planten :  bomen, palmen, kruiden en bloemen , en ik ging even uitpuffen op een bankje vlakbij een Japanse twee zaadlobbige  notenboom (Ginkyo biloba) die nu al zeker meer dan 150 jaar oud moet zijn. Het is een exoot (uitheemse plant evenals Japanse duizendknoop ) die her nog de koloniale tijd door Hugo de Vries uit Azie overgebracht is naar de Hortus ter bestudering van wetenschappelijke doeleinden.

 

Op de bank naast mij zat een oudere dame in een prachtig geel-roomkleurig wijd gewaad in haar tasje te zoeken, maar ze opende meteen spontaan een gesprek.  “Wat prachtig hier he, maar het is wel warm”    verzuchte zij zwaaiend met een ouderwetse  naar boldoot riekende zakdoek.  Een stroom van woorden ontsnapte aan haar mond en ze vertelde  dat ze had gewerkt als laborante op de afdeling fyto-farmacognosie en geneeskunde in de Hortus van Leiden. Na haar pensionering had ze veel gereisd in Zuid Afrika en Zuid Amerika en ook in de Gobi-woestijn had gezworven. Ook was ze erg geïnteresseerd in specerijen en kruiden.  Ik op mijn beurt vertelde iets over  mijn biologiestudie hier ter plekke  en dat ik eens een artikel had gepubliceerd over de (tweehuizige) mannelijke en  vrouwelijke plant Ephedra sinica ( gelijkend op de “paardestaart” , Equisetum of heermoes) en die in de vorige eeuw gekaapt werd door de   industrie om uit het sap van de vruchtjes en stengels massaal neusdruppels te vervaardigen (onder het handelswerk EPHEDRINE).Ook kon men er stimulerende sportdrugs uit fabriceren (Met-amfetamine ofwel  crystal-meth zoals tegenwoordig genoemd).  Deze toepassing is echter sinds 2005 illegaal maar de plant is als huiskamerplant gewoon nog te koop,  zelfs in supermarkten. 

 

Ze knikte en sloeg de handen ineen “Ach drie generaties, wat interessant . U moet zeker  veel kennis hebben over planten” zei ze ietwat nieuwsgierig maar voor wat mij betreft niet geheel naar waarheid. “Kent u misschien ook de Manzilla en het Paternosterboontje, die  heb ik in Namibie gezien”?  _"Ah ja maar natuurlijk" riep ik " de Manchinilla boom, familie van de Euphorbia (de Christusdoorn) en waarvan de vrucht sterk lijkt op een onrijpe groene appel  en daarom de satansappel wordt genoemd. Het bevat het uiterst giftige en kankerverwekkende gif  Phorbol, het gif is  krachtiger dan strychnine. Maar deze plant wordt hier  niet gekweekt volgens mij. En maar goed ook want het zou sommigen op vreemde gedachten kunnen brengen ” Zo lepelde ik snel mijn toxicologische  kennis op . In deze dame  had ik duidelijk mijn evenknie getroffen .Sterker nog hier zaten twee mensen op een bankje in de zwoele zomerzon tegen elkaar op te bieden met hun botanische kennis.

 

Mijn gesprekspartner stond echter plotseling op in haar  geel-roomkleurige wijde japon en met een licht gebogen rug. “Maar blijft u toch zitten” zei ik.  “Nee, ik heb last van mijn rug als ik zit, ik sta liever even”.  Terwijl ze dit zei ontwaarde ik op haar rug een gele rugzak hetgeen wellicht haar enigszins kromme houding kon verklaren. Zo leek ze wel wat op een kameel dacht ik oneerbiedig

De stemming was geanimeerd, zij plofte weer neer op de bank en ik besloot haar een komisch voorval uit mijn studententijd te vertellen. Vroeger op de middelbare school moesten wij tijdens de biologieles met een loep planten determineren, een bezigheid waar ik gruwelijk de pest aan had  (en nog) maar de biologieleraar was mijn eigen vader. Omdat ik als kind echter al veel geleerd had  over planten van mijn opa waardoor ik de meeste planten uit de omgeving al bij hun naam kende. Als ik dan moest determineren dan begon ik van achter naar voren te bladeren in de flora dus beginnend bij de oplossing, de plot, of bij het laatste hoofdstuk  zoals bij het toepassen van de vermaarde "keuken-meiden-roman" taktiek.

 

“Wel” zei ik “ ik ben eigenlijk afgestudeerd als biochemicus en fysioloog maar als het om plantenkennis gaat zal ik zal u eens iets grappigs vertellen uit mij studententijd , iets  dat ik hier in deze tuin heb beleefd.  In 1967 moest ik kandidaatsexamen biologie doen en daarbij hoorde ook examen plantkunde  botanie. Voor dat examen was bijna iedere biologiestudent beducht De  betreffende hoogleraar, Meeuwse,  wilde alles  precies weten. Hij was een norse man en keek altijd streng over de rand zijn bril. Hoger dan een 7 kon bijna niemand halen.  Tijdens het examen wandelde hij dan driftig met de kandidaat door de hortustuin en wees mompelend hier en daar op wat bloemen , bomen en op de grond liggende zaden . Om dan plots stil te staan bij een onooglijk klein plantje dat iedere leek wel voor onkruid moest houden.

Ik zat zelf ook wat  in de piepzak en daarom ging  ik een week voor het examen naar  mijn vader die de heer Meeuwse als studiegenoot goed kende,.  maar hem niet zo mocht.  Ik vroeg mijn pa of hij wist wat Meeuwse voor voorkeuren had wat betreft planten in de hoop er mijn voordeel mee te kunnen doen tijdens het examen. Mijn vader voelde wel aan wat ik van plan was , sloot zich aan bij het complot  en vertelde dat Meeuwse gepromoveerd was op het plantje Dryas octopetala (het zilverkruid) . Het is een zg 8 tallig  kruid met dikke bladeren (octo = 8 ,  petalum is blad en Dryas is een koude-periode tijdens de laatste ijstijd ) een winterhard kruid uit de rozenfamilie dat zich hier te lande uit Scandinavië heeft gevestigd als exoot tijdens de laatste ijstijd en hier goed gedijt. Ik  prentte mij alle kennis en wijsheid over dit kruid in mijn hoofd , zocht er nog wat over op in een flora en vol  goede moed begaf ik mij de week daarop naar de hortus al waar Meeuwse mij het examen zou afnemen. Het voltrok zich allemaal precies zo als  ik gehoopt had, Meeuwse liep met mij de Hortustuin in en wij wandelden het pad af. De professor bleef plotseling staan bij , jawel het zilverkruid, hij wees er naar. Met bonzend hart lepelde ik mijn kennis op na de standaard vraag van de professor: “ En , meneer Moll wat weet u  te vertellen over dat plantje daar.”

 

Het ging voortreffelijk en ik zorgde er wel voor dat het leek of  ik af en toe  even moest nadenken. Nadat mijn acteerwerk volbracht was riep Meeuwse enthousiast “Prachtig meneer Moll, dat is minstens een 8” en hij vervolgde  “Ik heb nog een practicum-assistent nodig, voelt u daar wat voor”?  Ik schrok behoorlijk want dat wilde ik juist niet omdat mijn interesse veel meer  ging  in de richting van de chemie en zei vlug en naar waarheid “dank u wel maar ik heb al een assistentschap aanvaard bij fysiologische chemie” En daarmee was de kous af.

Mijn gespreksdame lachte hardop , keek mij schalks aan alsof ze wilde zeggen “stoute jongen”  en vroeg mij toen “Kent u de Dracaena, weet u waar die hier staat”?

“De Drakenbloedboom? Ja hij staat in de grote palmenkas, ik zal u wijzen, want die ken ik heel goed ”zei ik. Samen liepen wij langzaam door de tuin  naar de bewuste kas. Ik wist die plek natuurlijk al meer dan 70 jaar want de plant was al in mijn vroege jeugdromen verschenen.

 

Warnar Moll  2018