'

 

                    Autobiografie / dagboek Ds. Arend Ketz  (Mijn bet-bet-overgrootvader)

Voor mij ligt een in perkament ingebonden boekwerkje (dat ruim 100 pagina’s telt) en met de hand geschreven werd aan  het einde van de 18de en begin van de 19de eeuw. Op de omslag leest men het jaartal 1792 . De schrijver van deze “autobiografie” was Ds. Arend Ketz, geboren op 3 mei van het jaar 1768 op het Hof te Hoog Keppel, overleden 28 April 1838 te Doesburg.  Ketz deed in 1788 belijdenis bij de predikant Ds de Roller, predikant te Breedevoort en te Doesburg. Over Ds Roller wordt geschreven in het boekje van H. A. Hauer “Breevoort can ick vergeten niet” op pagina 55. (*)

Achtereenvolgens was hij predikant te Angerlo in de Achterhoek, te Lathum en te Putten op de Veluwe. Zijn dochter, Wilhelmina Maria Ketz (1797-1857) huwde mijn bet-overgrootvader Warnar Moll (1801-1884), hoofd van de dorpsschool in Putten. Een van de zonen van genoemde Warnar Moll heeft na 1828 dit boekwerkje (vooral met het verschaffen van familiegegevens) voortgezet tot het jaar 1858. Daarna stopt het geschrift min of meer abrupt.

Het bestaan van dit boekje was mij, hoewel ik het nooit had gezien of ingelezen, wel bekend. Door een bijzonder toeval, en wel omdat dit werkje als “autobiografie” ter veiling werd aangeboden in Amsterdam (maart 2010) kwam dit door aankoop in bezit van twee verre nazaten van Ds Ketz, te weten de heer Freek Bosveld uit Zwolle en mijn persoon.

Ketz schrijft in dat boekje over zijn jeugd, zijn studie en zijn gezin in een roerige en politiek veelbewogen tijd. Het was voor Nederland de tijd van het einde van de VOC, het verlies van de vierde Engelse oorlog, de inval der Pruisen, de oprichting en de val van de Bataafse Republiek, de Franse overheersing, jaren van strenge winters tijdens de eeuwwisseling, waarin rivieren bevroren, epidemieën, en uiteindelijk het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden.

Aangezien ik zelf een zevental met de hand geschreven preken bezit van deze Arend Ketz bezit (1795-1832), verwachtte ik bij het lezen van dit boekwerkje teksten aan te treffen die doorwrocht waren met religieuze toespelingen. Tot mijn verrassing bleek dit helemaal niet zo te zijn. De tekst is nuchter maar met veel emoties beschreven en laat zich lezen als een boeiend verhaal van persoonlijke gebeurtenissen van een intelligent gevoelsmens, voor zijn tijd een redelijk verlicht predikant. Maar bijzonder is ook dat ongeveer een derde deel van het schrijven in beslag wordt genomen door een stuk tekst die men het beste kan omschrijven als een verzameling volks- recepten en tips ten behoeve van een goede gezondheid. KORTOM EEN TEKST VOL MET HUISMIDDELTJES. Echter, hier is geen culinaire dominee of kwakzalver aan het woord of een theoloog die onder het aanroepen van Gods almachtigheid de wonderen der natuur verheerlijkt, zoals men dat wel kent uit het populaire werk de 'Katechismus der Natuur' (1777-1779) van zijn tijdgenoot de bekende Zutfense predikant en filosoof Joannes Florentius Martinet.

In de weergave van de recepten en "medische" beschrijvingen, verzameld over een periode van ongeveer dertig jaren, kan geen duidelijke volgorde of systematiek worden ontdekt. Wel wordt vrijwel overal de samenstelling van de recepten opgegeven, meestal in de gangbare eigentijdse lengte- en gewichtsmaten en inclusief de in die tijd gangbare botanische naamgeving in het Latijn. Ruim 55 recepten komen aan de orde, waaronder “genezing van schurft”, tegen “beten van een dolle hond”, een middel “tegen vallende ziekte” tot een middel om “de smaak van bedorven koffiebonen te verbeteren” en een recept voor het maken van bessenwijn. Het totaal geeft een aardige indruk van de stand van de kennis van de geneeskunst uit die tijd. Een tijd bovendien waarin al veel over de heilzame werking van kruiden en geneeskrachtige planten bekend en beschreven was. Het was de tijd vlak voor de opkomst van de reguliere geneeskunde die werd ingeluid door Ignaz Semmelweiss (1818- 1865), Louis Pasteur (1822-1895), en Robert Koch (1843-1910). De tijd ook waarin kwakzalvers en Chirurgijnen veel belangstelling genoten onder de gewone burgerij waarin bijgeloof nog een grote rol speelde. Maar ook een tijd ver na  Hippocrates, Aristoteles, Galenus, en Paracelsus, en van onze landgenoten Antonie van Leeuwenhoek en Herman Boerhaave,die allen hun tijd ver vooruit waren.  Ook enige eeuwen na het verschijnen van het beroemde “Cruijdtboek” van de Mechelse stadsgeneesheer Rembert Dodoens (Dodoneus) die hiermee al in 1554 furore maakte, en  dat nog tot vele honderden jaren na zijn dood door Apothekers tot ver buiten Europa als standaardwerk zou worden geraadpleegd.

De interesse in de heilzame dan wel Goddelijke werking van geneeskrachtige planten en kruiden (Antheogenen) dateert al uit de tijd van de primitieve mens. Zo berichten Sepulchre et. al.  dat zij in Spanje in begraafplaatsen van Neanderthalers  zeker daterend van 60.000 jaar geleden in aardewerken potten duidelijke restanten (stuifmeelkorrels) van geneeskrachtige kruiden zoals.. 

 Duizendbladkorenbloemmoederkruidzomercentauriekruiskruiddruifhyacintzeedruif (Ephedra distachya) en stokroos 

hebben aangetroffen. Ook in Irak in de beroemde Shanidar-grotten (1b) werden in de 60-er jaren van de 20ste eeuw dergelijke vondste gedaan > https://nl.wikipedia.org/wiki/Shanidargrot

De interesse in planten en kruiden die nuttig, geneeskrachtig  en /  of schadelijke zijn voor een gezond leven van mens en dier  was al bekend en beschreven in oude culturen zoals bij de Chinezen, de oude Egyptenaren, de Harappancultuur in India  (ca 2000 v Chr.) de Zoroastriers ten tijde van Cyrus de Grote en later ook bij de Grieken, de Arabische geleerden en bij de Romeinen ten tijde van Pompeus en Mithridates. Ook Plinius de Oudere schreef er over in zijn “Naturalis Historiae”.

Hoe en waarom Arend Ketz de informatie die hij geeft, heeft verzameld is niet bekend. Wel blijkt dat hij kranten en artikelen heeft gebruikt (zoals de Arnhemse Courant, de Ucheler Courant) en ook de voor zijn tijd gebruikelijke eigentijdse literatuur heeft geraadpleegd, zoals “Algemene Vaderlandsche Letteroeffeningen5)  en “Letterkundig Magazijn voor Wetenschap, Kruid en Smaak”. Soms refereert hij naar bekende Doctores Medicinae zoals  de bekende Zweedse arts Dr.  Jennerts  (de man van het Zweedse kruiden elixer als vervanger van de Venetiaanse Theriac ) en F. Büchner, “Oog en Stads- breukmeester” te Amsterdam en Dr. Johan Rudolf Deiman, geneesheer van koning Lodewijk Napoleon te Amsterdam.

Sommige “medische” informatie die Ketz beschrijft en die vooral homeopathisch van aard is, blijkt te zijn terug te vinden in de database van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse letteren, in eigentijdse werken, zoals het Biographisch Woordenboek der Nederlanden van Abraham Jacob van der Aa (Amsterdam 1792-1857) en in het eerder uitgegeven maar niet voltooide Biographisch Woordenboek der Nederlanden van Jacques Alexandre de Chalmot (Kampen 1730-1801) de Nederlandse “Dictionnaire La Rousse” uit de tijd van de Bataafse Republiek. 3)

De vraag blijft daarom intrigerend waarom juist een predikant zoals Arend Ketz en nog wel in een kleine Godvruchtige plattelands gemeente zich moeite heeft gegeven om jaren lang een dergelijke verzameling "medische" kennis bijeen te brengen en op te schrijven en zodoende te bewaren voor het nageslacht. Was het zijn belangstelling voor de natuur? Wilde hij zijn kinderen en kleinkinderen op deze wijze iets van kennis meegeven? Wilde hij op een of andere manier zijn lezers wijzen op “de wonderen Gods” zoals hij die misschien zelf in de natuur en in de heilzame werking van geneeskrachtige kruiden geopenbaard zag? Was het zijn bedoeling wel om anderen te laten lezen wat hij opgeschreven had? We weten het niet. In ieder geval is het intrigerend dat dit met Oost-Indische inkt geschreven werkje op een of andere wijze de generaties heeft weten te trotseren en nu na twee eeuwen ons ter inzage voor ligt.

 

LITERATUUR.

1) Sepulchre, P., Ramstein, G., Masa Kageyama, M., Vanhaeren, M. Gerhard Krinner, G., Marıa-Fernanda   S´anchez-Go˜ni, M.F.d’Errico, F. “H4 abrupt event and late Neanderthal Presence in Iberia”, Journal Earth and Plant Sciences, 2007

1b)

https://nl.wikipedia.org/wiki/Shanidargrot#Neanderthalers

 

2) The mystery of the Zoroastrian Haoma ritual and the effect of Antheogens, Warnar A.W. Moll, Ed. K. Eduljee, Hassan Mohammed Jafarey. Amsterdam, Vancouver, Teheran. Veda, February 2009.

 

3) DBNL, Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

 Website:      http://www.dbnl.org/index.php

 

4)  Dangerous Garden, the quest for plants to change our lives. David Stuart, Frances Lincoln ISBN  07112

 22657 (2004) met bijdragen van  Dr.Warnar Moll Amsterdam The Netherlands 

 

5) Algemene Vaderlandsche Letteroeffeningen Het doel van het blad (opgericht 1761) was, in de eerste plaats om de lezers te  wijzen op nuttige publicaties. Dat betrof zowel recente werken als boeken die lang geleden verschenen waren  en niet meer in de aandacht stonden. Daar werden weinig grenzen aan gesteld:

 “Godsdienstige party; alles wat kan strekken, om met bescheidenheid de waarheid te onderzoeken, te

 ontvouwen, of te bevestigen, de kundigheden van ’t menschdom op te helderen of te vermeerderen, alles wat

 kan dienen om op eene  redelyke wyze te stigten of te vermaaken, en dus den Godsdienst nuttig en de

 Burgerstaat heilzaam te weezen, zal ons ten allen tyde, zonder aanzien van persoonen, welgevallig zyn."  

 Het laatste nummer kwam van de pers in december 1876.

 Koninklijke Bibliotheek.Website:  http://www.kb.nl/dossiers/vaderlandscheletteroefeningen/index.html

 

(*) Een aantal personen die door Arend Ketz genoemd worden in zijn “autobiografie” wordt ook vermeld in het boekje van Hauer “Breevoort can ick vergeten net”, zoals Ds Henricus Johannes Roller en zijn jeugdvriend Willem Lodewijk Entinck, pastor te Bredevoort.

======================================================

Transcript autobiografie van Arend Ketz

 

Anno 1768 den 3 Maij ben ik geboren, mijnen

ouders zijn Jan Ketz en Meintjen Wassink

getrouwt den 15 Maij 1763 , Mijnen zusters

en Broeders zijn

Hendrik geboren den 22 Febr 1764

Jantjen en Emmeken  tweelingen geb: op 17 September 1766

Gerrit geboren den 17 December op kerstavond 1769

Dirk geboren den 16 Maart 1772

Geurt geboren den 15 April 1775

Alexander geboren den Maart 1777   

Harmina geboren den 7 Octbr 1779

Johanna geboren den 2 Febr: 1785

Van deze zijn overleden Jantjen den 14 Jan: 

1786 – en Johanna den 20 Februarij 1786-

Op den hof te Hoog Keppel ben ik geboren en toen zich mijne redelijke vermogens een weinig begonden te ontwikkelen  was reeds mijne geliefkoosde bezigheid vorderingen te maken in het lezen, schrijven en cijfferen. – boeken van welken aart ook, waren mij liever als alles, redenen waarom ik met mijn vierden jaar reeds zover in het lezen was gevordert dat ik toen de vragen uit den Catechismus voor de Gemeente moest opzeggen – Met de jaren nam deze mijne letterlust toe. Mijne schoolmeesters waren G: Brekking, Matthias ter Hoeven, Brunus van Heuven, Enkelaar en J.H. Haker.- Reeds geschikt tot het werk had ik daarin weinig lust , ’t welk mijnen ouders merkende , mij daarom maar aan mijn meer behaaglijk werk overlieten – waarin mijnen overleden grootmoeder van moederszijde Derksen Arents ook zeer begunstigde, welke veel van mij hield en dit ook zolang zij  leevde door daden toonde , en omdat ik na haar enigste overleden zoon was genoemt, maar voornamelijk omdat zij ook veel voor de studien overhad.-  In ’t lezen en schrijven genoegzaam onderricht wist men niet wat  met mij te beginnen.

De een sloeg dit de ander iets anders voor  al lang was er  gesproken dat ik zoude studeren,  ’t welk evenwel nogal wat draalde wijl mijne ouders tegen de grote kosten en moeilijkheid des werks opzagen. , en ik zelf ook wegens mijne natuurlijke grote bevreesdheid, die mij in mijne jeugd zelf in enen al te groten trap eigen was, - eindelijk evenwel moest er gekozen worden en ik ging op aanraden van anderen en vooral op belofte van mijne grootmoeder dat zij vooreerst alles zou bekostigen tot de studien over – te Doesborg op de Latijnsche school was mijne bestemming – evenwel wierd dit nogal uitgestelt , waarvan ik zelf de oorzaak was, tot er zich eindelijk in de week van St Michiel in het laatst van September 1782 een geval op doet dat opmerkelijk is- mijnen ouders  namelijk wilden naar gewoonte op woensdag met de kar naar de Doesborgse markt rijden- mij mankeerde een paar klompen, mijn vader kwam voor zij heen gingen bij mij aan het bed, vragende of hij mij een paar klompen zoude medebrengen – het antwoord was , daar ik gelijk gewoon alle  kinders tegen klompen hebben, Neen. Mijn vader zei dat ik een van beiden moest kiezen, of klompen dragen, of naar de Doesborgse Latijnsche school en ik koos direct het laatsten- Nu was alles klaar, Zaterdag daaraan volgende ging ik naar den Rector Camphuisen, en liet mij als lid der school inschrijven, en ’s maandags daaraan aanvolgende ging ik na school- Het eerste jaar bleef ik nagt en dag in de stad bij Hieronymus Bier en geduurende de overige tijd, ging ik alleen ‘s middags bij bovengenoemden eten, en ’s avonds naar mijn ouders huis, uitgenomen als het slecht weer was-  op den eersten school vond in een Praeceptor met name Muller, die meer werk van het Jeneverglas als het onderwijs zijner discipelen maakte , en hiervandaan ook soms op ene onbehoorlijke wijze met zijne leerlingen te werk ging- Zo dat ik met tegenzin her mijn tijd doorbrangt en weinig vorderingen gemaakt zoude hebben , was het niet ,dat ik de privaten lessen van den kundigen en braven Conrector Sobrij die zulks uit ouden kennis en vriendschap met mijne ouders mij vergunde, daarbij genoten hadde, door wiens onderwijs ik het zover bragt dat ik in Augustus 1784 de eersten  school tot mijnen blijdschap verliet  en door den tijdelijken Rector Camphuizen bekwaam geoordeelt wierd voor de twede school- dan hier vond ik ook niet veel tot vordering daar de twede Praeceptor Volteling , schoon kundig en Godvresend, een oud, afgeleefd man was, die daarbij ook niet wel zag- maar ik was nu zo ver gevordert, dat ik mij zelf al min of meer kon oeffenen, zo dat ik van deze school na de derde ging in het volgende jaar Augustus 1785 wordende door Scholarist Lindenberg en van Leenhof de Lespiere met ene praemium bestaande uit een Cantelius begunstigt- Nu eerst was ik op de rechte plaats bij den Conrector Sobrij gekomen , een man kundig, ernstig, godvresend en streng in de school, maar buiten deselve aardig, beminnelijk bij zijnen discipelen. Hier bragt ik na vele vorderingen gemaakt te hebben  twee jaren door met genoegen, en ging met Augustus 1787 naar de Rectors school.

In dit jaar en hetvolgende zag men vele hevige patriotten bewegingen in ons land, gelijk ook hier te Doesborgh, alwaar de Burgerij gewpend en in 4 Companien verdeeld, exerceerden voor de goeden zaak, enen zaak waarvoor ik ook veel over had, veel verschillende van den patriottischen geestdrift die men met het jaar 1795 en volgende tijden bespeurden, dan dit alles verdween als in een ogenblik op de komst der Pruisische troeppes die hieraan een einde maakten-

In Augustus 1788 mijne studien op de lagere scholen volbragt hebbende verliet ik Doesborgh na ene redevoering in de gasthuis Kerk gehouden te hebben over de voortreffelijkheid van de geopenbaarde boven de natuurlijke Godsdienst, en begunstigt te zijn met ene praemium van Offenhaus Compendium Historiaen Universitalis , en ging den 25 September 1788 na de Academie te Harderwijk na dat ik in de vacantien bij den Eerwaarde heer Roller praedicant te Doesborgh  op praesentie van den ouderling van Rees, mijne geloofsbelijdenis naar aanleiding van het Catechizeerboek   van Ledeboer vooraf had gedaan. Zo zeer ik eerst tegen mijn vertrek naar den lagere scholen opzag, zo zeer zag ik nu wederom op tegen de Academie.- Onkundig van mijn werk en levenswijzen aldaar, geen kennis of raadgever aldaar vindende aan mijzelf overgelaten, verbeeld u zulk enen toestand ! Zeer gevaarlijk ! – Ja wanneer ik mij nu van agteren mijn Academieleven herinnere  dan moet ik zeggen : God heeft mij bewaart, en alles ten besten geschikt. –

Intusschen de dag van mijn vertrek naderde, het daglicht van den 20 September: 1788  verduren mij nog ene nacht en ik zou voor enen geruimen tijd,  dien streken verlaten , waarin ik geboren was en mijne kindsheid en jeugd had doorgebragt.

Mijn gantsche gestel was melancholies, en geen wonder daar ik Keppel, en in dien omtrek alles agterliet, waarvoor mijn hart gestemt was behalven mijnen Audren, en niet wist hoe of het mij verder gaan zoude – De kar, waarmede ik van Doesborg vertrekken zoude, stond voor den Commissaris Bierman zijn huis gereed- De klok sloeg ’s morgens 5 uuren, en het was stap op- Geheel alleen was ik in deze patiëntenkar, van alle gezelschap ontbloot- geschikt tot diepe bepeinzingen. Alles genoot nog ene sombere stilte, enen stilte die de aandoeningen der tijden vermeert-

Omstreeks Dieren komende, keek ik eens uit en zag de dauwdroppen der verhevene Veluwse bosschen als paarels blinken door de stralen der opgaande zon.- ik zag bezijden mij de zon haar nachthulsel afwerpen en vrolijk te voorschijn komen, verlichten de toppen van toornen en bosschen van het mij zo dierbaar Keppel- bouwman – melkmeid alles raakten rondom ons heen in beweging en vrolijkheid, maar  mijne ziele was en bleef droefgeestig- Dieren gepasseerd zijnde vertoont zich op eenmaal ene onoverzienbre dorre heide, die zich uitstrekte tot aan de plaats mijner bestemming, waarin men niets ziet als van de noord en westzijde hemelhoge bosschen en bergen, soms ook niet en ginds een eenzaam mensch plaggen maijende en niets hoort als soms het geblaat van een verdoold lam der kudden, welke ook aldaar als hangende aan de bergen aanschouwd worden.-

Hier nooit gepasseerd zijnde zagen mijn ogen vele nieuwe dingen,- Wij kwamen te Loenen en klein afgelegen eenzaam dorp en daar de voerman hier een weinig wilde vertoeven, zo ging ik voor den eerste maal uit de kar, schoon ik hiertoe al meermalen gelegenheid had gehad, want wij waren al 5 herbergen gepasseert, die toch nooit door voerluij worden voorbijgereden- Ik verzogt in de herberg om een kopjen koffij, diet wierd klaargemaakt en ik vroeg de voerman, of hij met wilde drinken, dat hij ook dede,- Terwijl wij dronken kwam er iemand met ene pastorale deftigheid binnentreden, uitgedost met een pastoorshoed op en in langhangende groenen japon, de kousen niet opgebonden, met groene pantoffels uit ene lange pijp rokende, van ene matige lengte, dik en welgezet, weldra vernam ik , dat het een praedikant dier plaats was, -  enkel nieuwsgierigheid dreef hem naar ons toe, men kon aan alles zien en merken dat zijn geest naar meer voedsel smaaktede, als men daar verkrijgen kon,- dit voorbeeld op mij toegepast, vervulden mijn geheele hart met eene sombere gedagte en was het voorwerp van mijner bepeinzing in de eenzame heide.- Den tijd was daar, wij moesten afrijden en kwamen na veel sukkelens om half elf te Beekbergen een dorp veel gezelliger en beschaafder als Loenen, wiers ligging schoon is maar ook al van alle zijden omringt van ene dorre heide.

Hier namen wij slechts een borrel en gingen voort op het Meerveld, een buurschap drie uuren van Harderwijk gelegen, alwaar wij namiddags ten drie uuren aankwamen, een weinig eten verzoekende, konden niets krijgen als eijeren en boter en brood waarmede wij onze maaltijd deden, drinkende daarbij een glas dun slecht bier; want goed bier wordt op de Veluwe niet gevonden.-  Nu was de Harderwijkse toren altijd in ons gezicht, en door het slingeren der wegen, scheen hij dan voor, dan rechts, dan links van ons te zijn, een toren zonder spits, van enen verbazende hoogte en dikte dienende tot een baak voor de zeevarenden, en men mogt ook wel zeggen voor de reiziger te land.- ’t was bij zeven uuren toen wij in de stad aankwamen,  afgemat van reizen moest ik evenwel naar verblijf omzien, hier maakte ik dan ook mijnen eerste werk van.

Dom: Glashorst had mij enen Milko, alwaar hij ook te huis was geweest, gerecommandeert- deze vroeg ik aanstonds uit maar hij had tot mijn leedwezen geen ene kamer los- Doch zeide zijn zwager Daffelaar een slager nog een klein kamertjenn wilde verhuuren waarover ik blij was- het welk in ook voor 40 Guld: ’s jaarlijks huurde om aar te gang te komen,- Eten, bed, alles wierd in gereedheid gebragt, en ik ging direct om 9 uuren slapen.- Men zou zeggen ik had goed, gerust moeten slapen, als zeer vermoeijd van de reise en ‘s morgens vroeg opgeweest; maar het tegendeel had plaats- Ik kan betuigen nooit zulk enen nacht gehad te hebben. Alles kwam mij voor den geest met de akeligste couleuren, en mijne gedagten vlogen van het ene voorwerp naar het andere,- den somberheid des nachts vermeerde mijne aandoeningen, ik verlangde na den dag. Het doodsche geluij der doffe klok ’s morgens om 5 uuren vervulde mijn ziel met iets dat ik niet in staat ben uittedrukken, ene koude rilling bespeurde ik over mijn geheele lichaam terwijl mijn geest zwaarmoedig peijnsde, en mijn oog een traan ontrolde,- Nadat ik ontbeten had sprak met mijn hospes over deze en gene dingen en om 9 uuren kleede ik mij en ging toen na B. Nieuwhoff, Professor Philosophiae toenmaals Rector Magnificus, en liet mij aldaar op de lijst der Acad:Studenten aantekenen waarvoor ik hem twee drieguldens toereikte.-

Een man van omstreeks 40 jaren oud, ongemeen vlug- Hij vroeg mij waarin ik voornemens was te studeren? Ik antwoorde in alles wat mij tot een bequaam Theologant kon maken, dan zult gij ,zeide hij, ongetwijfelt ook Logica, Mathesis, Metaphijsica en Phijsica medehouden-

Deze prees hij mij aan als noodzakelijk en nuttig, schoon ik naderhand slechts den twee eersten bijwoonden waarvan ik naderhand nog groote berouw had, vooral van de Metaphysica want dit Collegie wierd zo gehouden dat men er weinig of niets van konde leeren.- Om half twaalf ging ik na huis en dagt er op dat ik een middagtafel moest gaan zoeken, deze vond ik bij ene Mietjen Gallois alwaar wij in de week 3 Gulden ’s middags verteerden, want ik volgde ook de gewoonte der meeste studenten, dat is ’s morens en ’s avonds mijn eigen kost deed, en na verloop van een jaar moesten wij al 3-10 – ‘smiddags betalen,- Wij hadden best eten maar dat ongewone en zuure mijner commensalen, kwam mij vreemd voor, er wierd niet gebeden, niet gedankt, en soms zo met het eten geleevt, dat ik er een afschuw van had, en met ene jeukende maag de tafel verliet.-

Die groentjes (zo noemt men de nieuwaangekomende studenten zo lang zij niet door den Studenten Senaat gepromoveert zijn)  worden altijd deerlijk gefopt en voor het lapje gehouden.- onder anderen kan ik mij herinneren  dat wij eenmaal grauwen erwten met een heerlijk gebraden rundvleesch zouden eten waar zo mede wierd gemorst en geknooijt , dat ik het niet kon eten, evenwel wierd mijn bord opgehoopt vol gedaan , ik at er niets  van- ik moest eten, maar weigerde zulks volstrekt. - Zij  grepen mij, maakten vest en overhemd van boven los en schepte daar niet alleen mijn bord vol maar  ook al wat zij overgehouden hadden in.- Rare vertoning-   Met kwaadheid mij er tegen verzetten kon mij niets baten, maar een goed vriend, met wien ik ook zamen at , ried mij om alle zulke onaangenaamheden te ontgaan, dat ik mij hoe eerder hoe beter moest laten ontgroenen waartoe ik schielijk resolveerde, het koste mij een half anker wijn , waarvoor ik het burgerecht verkreeg, en heb naderhand nooit diergelijke onaangenaamheden meer gehad.  –

Naderhand heb ik ook nog gegeten bij H: Verhoef, A. Klinkhamer, en H. van Dalen-

Om een uur wierd er altijd gegeten, ik ging na het eerste middagmaal genoten te hebben een weinig wandelen, en ziet aan de Smeepoort ontmoetten mij een ouden bekend vriend W.L. Entink (*), dien voor 2 dagen ook te Harderwijk was aangekomen – Hoe blij was ik dat ik een bekende zag, die met mij hetzelve glibberige Academiepad zou aanvangen te betreden. Ik beschouwde met een geheel ander oog, en overdagt met een geheel ander hart. Wij waren voorheen op de Latijnsche school te Doesborg vrienden, maar nu wierd onzen vriendschapsband nog nauwer toegehaald, daar  wij in elkander vonden, dat wij tot hiertoe geduurende ons verblijf   te Harderwijk te vergeefs zochten- Hij al zo veel langer hier geweest zijnde kon mij in vele dingen enig licht geven  die mij nog te doen stonden, dit deed hij ook als een getrouwen vriend.- wij gingen zamen ’s middags bij den oudsten Professor Theologiae J.R. Schacht een kopje thee drinken , aan wie ik ook ten sterksten was gerecommandeert  door deze en genen.-  Deze gaf mij een list dier collegies  op, welke ik vooreerst moest bijwonen , namelijk bij Professor Schacht Antiquitates Hebraica, Catecheticum – Theol. Naturalis – Mathesia Encijclopediae etc. bij Professor Nieuwhof logica , Metaphijsica, bij Professor Scheidius Hebreeuws en Arabisch- bij Professor Muntinghen Historia eccles.- bij Professor de Rhoer  versio Graeca Luciani en  N. Testamente. Niet beter wetende of dit alles moest zo zijn, keurde ik alles goed, en woonde ook alle dezen collegies bij – maar hemel welk een verwarring . De gehele dag moest ik lopen van het ene collegie naar het andere, en ik wilde ik het gehoorde overwegen en mij tot den volgende dag praepareeren , dit moest  ik ’s avonds en ’s nachts doen , ik wilde toch liever ’s nachts werken, als nergends van weten, nooit kwam ik voor twaalf uur te bed, ja zomers wierd het wel 2 of 3 uur.- Ja door het menigvuldig werk gebeurde het , dat ik na veel slovens en werkens en van het een en van het ander zoms weinig wist- Na een weinig tijd begon ik zelf de verkeerdheid van dezen aanleg te merken en was zelf met de zaak verlegen- ik wilde wel enige collegies nalaten, maar als ik indagt: Misschien zal ik daardoor Professoren beledigen- en ik heb reeds op dezelve ingetekend 30 Guld: van een geheel en 15 van een half collegie . zijn dan zo goed als weggesmeten, dit maakte mij deze stap moeijlijk- evenwel wilde ik vorderingen maken, dan moest ik er toe resolveeren, - de eerste zwarigheid was ook gelijk ik vervolgends merkte, van geen gevolg maar de laatste wierd mijn beurs gewaar bij mijn vetrek van de Academie- Wat doet men toch al niet om zich te verrijken, dit zou ik nooit gedagt hebben van menschen, die in enen post zijn gestelt waarin zij anderen, de hoop des vaderlands tot voorbeeldens en onderwijzers zouden verstrekken –

(*) In het boekje “Breevoort can ick vergeten niet” H.A. Hauer, pag 56-58, wordt deze Willem Lodewijk Entink beschreven als pastor (1795-1835) van de  Hervormde Gemeente te Bredevoort.

Menigmalen dacht ik, wat zijn die jongelingen toch niet bevoorrecht, wier ouders de Academie en deszelfs leerwijzen kennen, en niet hun gantschen bestuur en onderricht van een vreemde hand behoeven te verwagten.

De logica, waarin ik reeds ten dele was onderwezen door den Rector Camphuizen woonde ik maar een half jaar bij, niet omdat ik ze toen volkomen begreep maar omdat ik op het collegie niets profiteerde en ook begreep dat ik er zo veel van verstond als in ’t vervolg in mijn kring zoude nodig hebben.- ’t is wel waar, die zijnen geleerdheid op de Collegies zal opdoen, zal het nooit verkrijgen, maar op het enen toch eigenlijk eerder als op het andere , wijl de ene veel beter gavens heeft om zijnen wetenschap en kunde aan anderen mede te delen als anderen-  De Metaphijsica heb ik twee

jaren gehoort.- en zou de zeker nog langer gehoort hebben was het niet dat ik toen met een Theologische Collegies te zeer bezet wierd.- 

Het Grieks collegie over de Lucianus liet in aanstonds varen maar over het N:T, heb ik het 2 jaren bijgewoont, dit laatste wierd naar tweemaal in de week gehouden.-  De Historia eccles: bij Prof. Muntinghen wierd in een jaar afgehandelt en  ik begon dus met het twede jaar  de Christelijken zedekunde bij denzelve te schrijven en eindigde ook dit Collegie het jaar daaraan volgende.-Hebreeuws en Arabisch ben ik blijven houden tot dat ik den Academie verliet, maar het Sijrisch, Samaritaans, Aethiopisch  etc. heb ik maar leeren lezen.- Geen collegie is er nuttiger voor een Theologant als het Catecheticum bij Prof: Schacht, alwaar de waarheden van den Christ:

Godsdienst op ene eenvoudige en duidelijke wijze even gelijk in Catechizaties behandelt worden, dit was enkel Zaturdag van twaalf tot een, maar ik heb meer als eens gewenscht dat dit meerder gehouden wierden.- De andere collegien bij Prof: Schacht, hoeveel werk hij er ook van maakte,

wilden niet veel zeggen want hij deed geen een stuk volkomen af.- Zelf zijn Theologieen niet- die ik nooit verder heb kunnen krijgen als tot aan het leerstuk van de val der menschen,- ik weet gene andere reden waaraan dit toe te schrijven als aan zijne grote accuratesse en preciesheid, die zelfs

soms in kleinigheden en in bagetellen viel , zodat wij bijvoorb: putefactio in revelatie moesten veranderen en diergelijken moesten veranderen , waarmede hij dan een gedeelte van den Collegietijd doorbragt, hiervan quam ook natuurlijk dit gevolg, dat vele studenten hem verlieten, of weinig werk

van zijne collegien maakten, schoon hij anders een bij uitstek kundig en geleerd mensch was, en daarenboven een bijzondere begaafdheid had, om zijn kundigheden aan zijne discipelen mede te deelen.

Met mijn derde Academiejaar begon ik dan Theologische Collegies bij te wonen wijl mijn plan was om maar vijf jaar te studeren.-

Prof: Muntinghem die alle jaar zijn Sijstthema Theologica afdeed, behalve enige weinige hoofdstukken, die hij het volgend jaar behandelde , was mijn eigenlijke leermeester, zodat ik in twee jaar zijne geheele Systhema in scriptes kreeg, en daarenboven nog de loca probantia of Biblica uitvoerig behandelt, met al het voor en tegen, waarover hij bijzonder Collegie hield:- Een man geheel geschikt tot diens post, welke hij bekleedde, waarvan zijne private en publieke werken kunnen getuigen.- ’t was ene gewoonte tweemaal op de Academia onder ieder Theologisch Professor eens te preken, hieraan ook willende voldoen predikte ik ook met het eindigen van mijn vierde Academiejaar onder Professor Muntinghen over Matth: V vs 43-45. en met het eindexamen van mijn 5de Academiejaar onder Professor Schacht over 2 Cor: V vs 19-21 welke laatste preek ik ook tot een proeftext nam op mijn examen praeparatorium.

Met paschen 1793 verliet in de Harderwijkse Academie en gaf mij aan den Inspector van het Lattis van Zutphen D: van Wullen aan om geexamneerd te worden ’t welk ook op het volgende paaschelattis geschieddde door D: van Wullen, en wierd toen onder het getal, na de formulieren van eenigheid getekent te hebben, der proponenten aangenomen.- Mijn toeleg was nu om nog wat proponent te blijven, ten duien einde ik enigen voorrraad van preken konde verkrijgen, maar wierd hierin teleurgestelt.:_ Angerlo was vacant geworden door het vertrek van Ds D. Bodden na Borculo in het begin van Maart 1793, ik werd van Ds A. de Rooij toenmalig praedikant te Zeddam verzorgt zijn tourbeurt in de vacature te Angerlo waar te nemen, ’t wek ik deed de twede zondag na mijn examen . Uit een twede en derde hand vernam ik dat ik de Angerlosche Gemeente voor het grootste gedeelte zeer had voldaan- Kort daarna preekte er ook H.J. Greve proponent te Deventer, voor wie door enige lieden uit Doesborgh onder anderen de Heer A: Ketjes en de praedikanten zeer wierd gewerkt bij de Angerlosche Gemeente- maar vruchteloos gelijk van agteren bleek.- m de waarheid te zeggen had ik

weinig zin te Angerlo er was geen wheem, ik moest te Doesborg gaan wonen een half uur van Angerlo- ’S winters bij regenachtig weer een bijna onbruikbare weg , weinig kennis er hebbende- en alles kwam mij er even somber en doods voor,- en toen ik hoorde dat ik er waarschijnlijk beroepen

zou worden wenschte ik wel eens, er niet gepredikt te hebben.- De dag van het beroep werd bepaalt op 19 Junij 1793.- Intusschen kwam de heer van Pabst op Bingerden , die wel niets in de beroeping te zeggen heeft, maar evenwel door zijne onderhorigen, en weldadigheid aan de Gemeente

bewijzende er veel in kon doen. Hier kwam bij dat er zich ’s Zondags voor de beroeping een proponent Nadler op deed op te preken, de Gemeente voor mij zijnde was bevreesd toen zij dit hoorden, dat de Heer van Bingerden die onder zijn gehoor zou komen, zich voor hem zou verklaren,  en zo kunnen begeerten verijdeld worden,- Zij konden het er wel doorhalen , maar het zou dan toch niet met genoegen van de Heer van Bingerden zijn aan wie zij zo veel verplichting hadden- Zij vinden er iets op uit om alle hindernissen uit den weg te ruimen en haar zin te krijgen- Zij  committeeren Jan Heitink om tot mij te  gaan en mij uit naam van den Heer van Bingerden te verzoeken, of ik  dienzelven Zondag namiddag  te Angerlo wilde prediken , op weg naar Doesborg mij ontmoetende deed hij mij dit voorstel- Ik was  er met verlegen,- Ds G: van Kroon toen nog praedikant te Hummelo en zeer goed vriend van mij, wist  ik , was bij zijn broer J.H. van Kroon, ik ging na hem toe en nam raad met hem over dit geval, waarin ik niet veel zin had.- Deze dagt dat ik dit niet wel kon weigeren, te meer omdat ik er toch al eens  gepredikt en daar door getoont had, wel iets voor de Angerlosche Gemeente over te hebben- Maar ried mij te gelijk om direct na Bingerden te gaan en zelf mondeling mijne bereidvaardigheid aan den  Heer van Bingerden te betuigen; dit deed ik,- maar wie kan zich  verbeelden, wat ik gevoelde toen  deze Heer, die ik nooit gezien of gesproken had verklaarde niets te weten van diergelijk ene  verzoek.-  Ik vertoevde een weinig bij hem.- Hij zeide eindelijk dat ik hem plaizier zou doen , zo ik  kwam prediken, maar hij had er niet om laten verzoeken. Na recommandatien vertrok ik.- Wat nu? Ik ging na de schoolmeester P: Gerbrands alwaar ik het geheim ontdekte.- De Freule van Pabst evenwel, de heer van Bingerden zijn zuster, had terwijl enige uit de Gemeente met haar over de beroeping gesproken hadden, laten blijken dat zij begeerig was mij te horen prediken- dit geval evenwel gaf mij enen geweldigen Anih (?) , dan ik resolveerde toch om te prediken, schoon zeer ongaarne , en dit was van dien uitwerking, dat ik alles op mijn zijden kreeg, en den 19 Junij tot praedikant te Angerlo met eenparigheid van stemmen wierd beroepen. – Als mij niets van beroepen te zullen worden kunnende voorstellen, had op diezelve dag een predikant voor Ds van Slogteren te Deutichem op mij genomen, verbeeld u hoe ik gestelt was toen de Angerlosche schoolmeester P. Gerbrands mij het beroep kwam brengen , terwijl ik gereed stond om na Deutichem te rijden, ik vertrok maar kan betuigen mij zelf in mijn preeken zelf niet verstaan te hebben – gelukkig dat ik zeer goed gememoriseert had. –  Ds Mijers toen predeikant te Keppel, die te gelijkertijd onder mijn gehoor, en mijn intimen vriend was, zeide mij in ‘t na huis gaan tot mijne geruststelling dat ik zeer wel gepredikt had, alleen was ik een weinig verlegen terwijl zich er een paar  ter trouwen aanboden om het trouwformulier te vinden.- Nu kreeg ik de handen zo vol werk dat ik niet wist, wat het eerst te doen.- Slechts 4 weken hebbende, moest mij daarbij praepareren tot mijn examen peremptorium, ‘t welk bepaalt wierd op 12 Augustus 1793,- ’t welk ook gelukkig volbragt, geexamineert wordende door den Inspector Ds van Wullen.- De dag van bevestiging wierd bepaalt op den 1 September waartoe ik Ds P Glashorst op voorstel van Mevrouw van Palland verzogt doch deze weigerde zulks, om welke redenen weet ik niet.- Nu moest ik nog een intreepreek klaar maken, waartoe ik verkoos Rom: 1 vs 16, predikende Ds van Wullen,  die mij bevestigde , ’s morgens 1 Petri 5 vs 2,3,4.-

Dewijl te Angerlo geen pastorij was , zo moest ik te Doesborg een kosthuis zoeken, ene huishouding aan te schaffen was mijne zin niet, ik zag slechts naar een paar kamers om met de middag kost,  zo toch was ik ook gewoon geweest te Harderwijk te leven. – En deze vond ik ook bij M: de Witt in de Veerpoortstraat , waarmede ik gedurende een jaar accordeerde voor honderd

Rijksdaalders- Twee dagen voor mijne bevestiging kwam ik in dit mijn neiuwe logement alwaar ik alles even akelig en doods vond daar de kamers log en hol en niets vrolijks hadden maar veeleer na een gevangenis geleeken en de Wit met zijn vrouw zulk een verkomen hadden dat ik toen en in het

vervolg ook meer in mijnen vermoeden versterkt wordende wenig aan hunlieden had- Ik gebruikte deze twee dagen om mijn intreepreek volkomen in orde te brengen en te memoriseeren, ik zag in al dien tijd geen mensch- blij was ik toen het daglicht van den 1 Sept: rees schoon ook nog een weinig

bevreesd- Om 9 uuren  ’s morgens begon de Godsdienst en om half twaals eindigde dezelve, Ik onverwagts met alle aanwezig zijnde broeders door de Freule van Bingerden verzogt ten eten, waarom de Godsdienst na en middag quartier over twee eerst begon en om 4 uuren eindigden.-

Nu gingen de broeders en goede vrienden met mij na Doesborg een kopje Thee drinken en een pijpje roken, dan ik heb nooit van mijn geheele leven naarder avond gehad, als dezen toen dit gezelschap op 7 uuren vertrokken was.- Eenzaam zat ik daar, en gevoelde het zwaarwichtige van dien post

welke ik op mij genomen had in den volsten mate, de nacht kwam aan, ik dagt het zwaarmoedige door den slaap te verdrijven, maar het tegendeel had plaats-  Had ik weinig of niets te doen gehad dan had ik het hier op den duur net uitgestaan- Als ik te huis was maakte ik mijn werk van studeren,  en dan tijd, die overschoot besteedde ik tot het bezoeken mijner gemeente en goeden vrienden, vooral namen mijnen visites op den huize Bingerden veel tijd weg- want indien ik daar niet 3 tenminste tweemaal in de week kwam eeten, dan kon ik niet voldoen, deze menigvuldigen aanzoeken waren aan den enen kant aangenaam, maar aan de andere kant ook lastig, vooral dan wanneer ik mijn tijd tot iets anders nodig had, zo heb ik meermalen om te voldoen den dag op Bingerden en den nacht met kinderen doorgebragt want het preken is eerst een ongewoon werk en het opstellen van een preek vereischt al veel tijd en moeijte, ’t welk ook nog onderscheiden is, na dat men meer of min kundigen toekomst heeft , nu was het eerste mijn geval daar geheel Bingerden altijd huiszittenden ter Kerke quam , lieden van enen bijzondere kunden, en enen uitstekende Godsvruchtigheid- Dan ik trof het bijzonder wel dat  in in den herfst mijn wrk aanvaarde, ’t welk ook tot den volgende Maij 1794 mijn lot werkelijk verligte, dan ik ’s morgens maar behoevde  te prediken, en dus met enen preek kon voldoen, ’t welk te Angerlo een gebruik is, wegens den verren afstand en slechte wegen.- Ik maakte ook geduurig werk van het bezoeken der Gemeente en hoe verheugde ik mij, dat ik bij allen gul en vriendelijk ontvangen wierd, het verlichtte mij den last, dien ik op mijnen schouders droeg  en was  en bron van aanmoediginen hierdoor wierden banden van vriendschap gelegt, die nooit weder verbroken kunnen worden; ja ik kon ook niet anders verwagten daar ik van allen groepen en begeert was.- Zommigen kwamen er mij wel eens een weinig heel en stoer voor, maar wat kan men en zal men anders van onkundige weinig beschaafde boweren verwagten, en de ondervinding heeft mij op den duur geleert, dat hun dit als het ware aangeboren is en slechts

uitwendig, daar daar de meningen van het hart geheel anders welmenender zijn .- Toen ik de Gemeente leerde kennen was mijn eerste en grootste werk , al wat geen lidmaat was, klein en groot, jong en oud tot de Catechizaties aan te sporen , dit was van een gewenscht gevolg, zij gehoorzaamden mij, en kwamen getrouw.- onder deze waren nog een groot aantal oude getrouwde

liedenvoor welke in een bijzondere Catechizatie ’s avonds nam, omdat zij zelf betuigden niet gaerne met de kleinere te willen gaan, deze waren 24 in getal, en men zou zeggen er moesten er nog meer geweest zijn , wijl in jaren herwaards er niet veel werk van Catechizeeren te Angerlo was gemaakt,

vooral toekomende bij de praedikant S. de Bevré, een gemeen en slecht suppliant, die eindelijk ook nog van zijn post ontzet is om zijnen schandelijke levenswijzen. –

Ik gevoelde weldra welke een moeijlijk werk in had ondernomen, waarbij men de gaven van menschenkennis, meededeelzaamheid, duidelijkheid, eenvoudigheid, ja ik weet niet al, maar vooral geduld in de volle mate nodig heeft- moeijlijk te meer  omdat de meeste dezelve niet konden lezen of

schrijven, dan ik bleef met moed en geduld voordgaan, in hoop en vooruitzicht op het nut dat ik daardoor stichten zou-  waarin ik ook met blijdschap slaagde.-

Het getal der jongere Catechizanten, was in den beginnen 92, vorwaar vele, gerekent na de Gemeente, daar het getal der Gereformeerde zielen omstreeks 340 bedroeg,- en ook velen, gerekent na de distantie, want toen Catechizeerde ik te Doesborgh, en in aanmerking nemende de slechte wegen waardoor vele kleineren genoodzaakt wierden te huis te blijven, vooral in den winter.-

Mijn hart was geheel voor buiten gestemt, waarom ik ook zeer weinig verkeering hield met lieden uit de stad, daar toch vind men zelden dat oprechte , gulle en welmenende dat men bijna overal bij alle buitenlieden aantreft.- Meermalen ben ik in gezelschappen geweest  alwaar ik welstaans halven moest gaan, alwaar het mij zeer verveelde, daar ik zoms geheele middagen of avonden doorbragt onder mij of een ander waarlijk wjzer gemaakt te hebben, en zodra dit aan gezelschappen ontbreekt, en alles even stijf, gedwongen, complimenteus toegaat , dan zijn ze mij niet waardig, hierom dat ik  dezelve hoe langer hoe meer ontweek,- en verlangde om bij mijne Gemeente te wonen, dit verlangen gaf ik ook een en andermaal te kennen,- ’t welk van dat gevolg was dat en Gemeente maar voornamelijk den tijdelijke Heer van Bingerden zich beijverden , om een adres van verzoek om een pastorie, te vervaardigen aan de Gedeputeerde Camer des Graafschaps Zutphen-  Dit wierd gepraesenteert en zou ongetwijffelt van een gewenscht gevolg geweest zjn, was het niet dat het oorlogsvuur reeds op onze vaderlandsche grenzen woedde, ons vaderland, en ook ons met ene

revolutie dreigden, en daarom onze toenmalige wijze en Godvruchtige regenten van alle nieuwigheden deed afzien. Daar zij veel te denken hadden aan , en te redden met het oude,- hiervan dan, dat wij in onze beste hoop wierden teleurgestelt.- En deze hoop verdween geheel en al toen de Heer van Bingerden den 8: Novbr 1794 Bingerden verliet wegens het naderend oorlogsgevaar, en de vlucht nam naar Oldenburg, want de Franschen hadden daags te voren Nijmegen ingenomen, en vooral toen in het begin van Februari 1795 de Revolutie bij ons begon.- ’t was in deze dagen en tijd van verwarring, en de grootste moedeloosheid-

Doesborg zou in staat van Defensie gebracht worden- de inundaties wierden in het werk gestelt, waardoor het grootste gedeelte van Angerlo overstroomde, en ik natuurlijk van mijne Gemeente wierd afgesneden, het Hospitaal der Hannoveranen kwam alhier, waardoor vele besmettelijke ziektes in de stad gebracht wierden, vervolgens werd het Keizerlijk koornmagazijn hierheen vervoert, ’t welk een ontzettende quantiteit bedroeg , waarmede alle publieke gebouwen en huisen van particulieren, die niet bewoont wierden, wierden gevult- het heen en weer trekken der troeppes, het ene al woester, als het andere,- het naderen vsn ene geduchten vijand- en diergelijken, bragt mij in de grootste verlegenheid. Ik wist niet hoe ik het in deze akeligen omstandigheden zou maken, - de Heer van Bingerden had mij bij zijn vertrek aangepraesenteert of ik met hem wilde gaan  onder de beste

beloften, waarin mij mijne nauwe betrekking en liefde tot mijne Gemeente weerhield- en nu zou ik in hunnen nabijheid evenwel niet met hun kunnen verkeeren, en mijn werk onder hun verrichten!

Dan er doet zich iets op, ’t welk mij doet resolveren om bij Angerlo te gaan wonen bij Wander Pauls nabij de kerk van Angerlo welke ene zeer geschikte kamer had, die tot hiertoe bezet was met Hannoveranen, maar den 11 Decbr.  1794 vertrokken, hier quam nog bij dat ik voor de twede maal door een roedendrager aanzegging kreeg om op mijnen kamers bij de Witt twee geblesseerde officiers in quartier te hebben- waarop ik den 13 Decbr. vertrok na Angerlo, alwaar ik alles rustig en stil vond, ’t welk mij zeer vreemd voor kwam daar te Doesborgh alles in beweging was, nacht en dag-  hoe gelukkig dagt ik bij mij zelven ben ik nu, geheel afgescheiden van het gewoel des oorlogs, maar in dit voorrecht kon ik mij niet lang verblijden , daags na het vertrek der Hannoveranen kwam er een depot Hussaren van Sas ter inquartiering, waarvan ik geen der minste overlast had, wijl er zo weinig n getal waren, dat er ieder boer er slechts een en enige weinige twee in ’t quartier hadden.

Den 14 Jan: 1795 quam er onder dat zij moesten vertrekken den dag daaraan volgende, ’t welk geschiedde! ’S Morgens om 4 uur, maar met niet weinig ontzetting, zij hadden zich anders zeer wel gedragen, maar mijn hospes had van ene Hussaar enige zakken haver voor ene geringe prijs gekocht,

‘welk en den koper en den verkoper strafbaar stelden, in de buurt bij J.B. Thijen was een Wachtmeester in ’t quartier , die dit was ter oren gekomen; Deze quam een uur voor het vertrek met eene ijsselijke woede kloppen op de deur om wraak te nemen- de Hussaar was reeds weg –

Hij trok mijn hospes met geweld van het bed en dreigde hem mede te nemen, ’t welk ook geschied zou zijn, was het niet dat ik door mijne voorspraak en bemiddeling hem gered had, tot blijdschap van zijne bedroefde vrouw en huisgezin, ook kwam hierin nog ter hulpe een lieutenant der Keizerlijken Infanterie, welke dags te vooren met zijn Regment te Angerlo was gekomen, en bij mij op mijn kamer ingequartiert,- hij was een zeer braaf en geschikt mensch- van den Lutherschen Godsdienst, hebbende in zijne jeugd naar zijn zeggen ook in de Theologie gestudeert- Dan deze vertrok zaturdags daaraan volgende den 17 Jan: met zijn volk naar Westervoort om aldaar den Brug van de Ijssel te verbranden .- ’t was reeds avond geworden en in de week niet hebbende kunnen studeren, dagt ik, terwijl toch nu alles stil en rustig was, mij nog te praepareren voor Zondag om te praeken- Om 9 uuren ging het gehele huisgezin na bed, maar ik noch niet vaerdig zijnde , bleef nog beezig met het  bewerken van Ps: 37 vs 5 willende mijne Gemeente opwekken tot het kinderlijk vertrouwen op God in onze angstvollen en benauwde omstandigheden, mijn hart gevoelde niet weinig, daar ik ieder reis dagt morgen kan de klaatste maal zijn, dat ik tot mijne lieve Gemeente spreek en niet zonder grond, daar het verschrikkelijk oorlogsvuur ons ieder ogenblik  naderde,  het gedonder des geschuts onze benauwde harten met schrik en vrees vervulde en de ijsselijkste rampen met schrik ons voorspelt wierden. Geheel gevoel, en ingespannen van gedagten zat ik daar in de stille eenzaamheid, niets horende als het gebrom mijner brandende kachel, en ziet eenstijds word ik in de loop mijner bepeijnzingen gestoord door een geweldig slaan op de deuren en vensters dat ik niet anders dacht of zij zouden alles in stukken slaan, met een ijsselijk geschreeuw maak los, maak los- Mijn hospes hierdoor wakker wordende springt aanstonds het bed uit maakt de deur open en laat hun binnen, (Dit zou hij, zo het in geen oorlogstijd geweest was, niet gedaan hebben, voordat hij geweten had,

wie er voor was; maar een ogenblijk ophouding kwam in toentertijd zoms duur te staan, wij waren toen slaven, en moesten de gebiedende stem der trotschen en woesten soldaten, zodra mogelijk was, gehoorzamen)-  hij plaatste hun in de keuken willende vuur aanleggen. Maar neen, zij drongen met geweld door, op mijne kamer, zeggende tegen mijn hospes, wier musten beij der Pastor seijn. –

Nog niet hersteld van den eersten schrik, kwam er nu ene boven op, daar ik mij onverwagts omringt zag  door een woeste bende Kroäten, na mijn gedagten ongeveer 30 man. Zij hadden ’s avonds Arnhem verlaten en aan de Franschen overgegeven, ene bende vermoeijt, half bevroren en bijna gelijk het scheen, uitgehogert,- Dan dit laatste was den keizerlijken soldaten alle eigen, zij konden twee, drie maaltijden op elkande doen, en dan nog de laatste met dezelve graagte als den eerste, en  hoeveel men hun ook gaf, zij aten er van zo lang als er iets was, zonder uitscheiden, om hiervan een staaltjen bij te brengen, zo heb ik zelf gezien dat een keizerlijk soldaat dapper zuurkool gegeeten hebbende een uur daarna kwam met een drieponds brood en een weinig onuitgebraden verkensvet-

Dit vet braadde hij in de pan uit en stipte zonder ophouden van dit brood zo lang in dat vet, af etende als er was.- De bende, die mij een visite gaf was vermoeijt, want zij kwam in den nacht van Arnhem niet wetende hoe nabij de vijand was; en ongetwijffelt was zij dienzelven dag nog verder gekomen

van de Greb over berg  en dal , struik en Bosch,- de moed was toen ter tijd geheel uit de keizerlijken zij waren vol vrees en schrik voor de Franschen.- De bende was half bevroren want het was ontzettend koud, de bomen waren buiten dicht van vouwijsel en niet minder de lange baarden en andere versierselen van deze na geen menschen gelijkende Kroäten.- Ik vroeg haar te gaan zitten, maar neen; zij gingen haren gang, zommigen zagen mij aan met enen valschen grimlach zonder een woord te spreken, anderen gaven al rondgaande een gebrom van zich gelijk een noorsche beer, anderen waren bezig met de kachel te beschouwen en er zoveel turf, houd en steenkolen in te pakken, dat zelf de deksel er boven niet op kon (ik mogt dit niet herstellen) ’t welk een bijna verstikkende damp verwekte. Enige vielen in het ledikant- hunne zware buxen ontploften de een na de ander op de floer, hunnen blixemende ogen met een gerimpelt voorhoovd gaven meer en meer de helsche woede hunnes harten te kennen- enigen dooijden hunne beijsde baarden boven mijn brandende kaars, die daardoor weldra duister wierd.- Nu kwam er aanstonds een geloop, gestoot, gestamp dan stond, dan hing dan lag ik eens, niet wetende waar ik was- ik zogt zo veel mogelijk van de kamer aftekomen, maar kon zulks niet- wijl de deur toe, de geheele kamer bezet was- en toen er wederom licht kwam bevond ik dat ik aan de verkeerde zijde der kamer de deur had gezogt.- Nu eischten zij brandewijn; ik betuigde hen herhalende reisen dezelve niet te hebben- Zij trokken hunnen sabels met den ijsselijkste dreigementen; ik beloofde hen brandewijn uit de buurt te zullen gaan halen, enige wilden dit en sloegen mij van agteren aan, maar wierd door anderen opgehouden, de zeiden ik moest bij hen blijven, endelijk evenwel wierd er geresolveert ik kon gaan, Ik zag toen ik van de kamer kwam, geen hospes, geen vrouw, geen meid of knecht, dit maakte mij verlegen, ik ging met de fles na de herberg, door twee geleigeesten met scherpe zwaarden, gevolgt wordende, denkende bij mij zelf, zo ik ontsnappen kan, is ‘ t veiligst voor mij het hazenpad te kiezen, in de herberg zijnde posteerden zij zich aan de deur, en ik verzogt den hospes mij agter aan het huis uit te laten, met bijvoeging dat hij dien vles vol brandewijn aan mijnen gasen zou bezorgen denkende, ’t is beter goed als bloed te verliesen, latende al mijn hebben en houden ten beste na, ging ik midden in den nagt weg, eerst voorhebbende om na mijne ouders ter Keppel te vluchten , maar de Ijssel, die  wel toegevroren , maar evenwel in den nacht schriklijk  te passeeren was verhinderde mij hierin, daarom resolveerde ik te gaan na Kampstede onder Angerlo denkende daar tot den volgende morgen te blijven, en dan aan mijn eersten voornemen te voldoen.- Hier wierd ik ,

schoon op een ongelegen tijd, met veel deelneming en vriendelijkheid ontvangen, ik zag er zo gehavend uit dat zij mij bijna eerst niet kenden, schoon ik gewoon was er veel te verkeeren, zelf wierd ik verzogt, zo ik niet wederom op mijn kamer kon komen, van er te blijven en in tijden van overloop en inquartiering te helpen redden-

Ontwakende ging ik ’s morgens ’t eerst zien, hoe het op mijn kamer gestelt was,- hier vond ik alles in de grootste disorde, de bende Kroäten waren vertrokken, maar 9 groene keizerlijke ruiters in de plaats gekomen, die aan ’t potsen en schoonmaken waren van hun paardegetuig zo dat het beter na een verkensschot , als na een kamer geleek waarop ik logeeren zou, evenwel vroeg ik hen of zij de kamer niet voor mij konden ruimen, dit niet kunnende verkrijgen, verkreeg toch evenwel zo veel, dat ik kisten en kasten sloot, om dat gene, dat er nog in was, zo mogelijk te behouden,- veel was er al weg van het een en ander, zelf hadden die dieven het koperen beslag overal afgebroken, denkende dat het goud was. -  Het meeste dat mij speet , was dat zij mij vele boeken, bij gebrek aan brand waarschijnlijk, of ook wel uit vuilachtigheid, verbrand hadden- ongetroost moest ik wederom vertrekken met verzoek aan mijne hospes om mij zodra voornoemden inquartiering vertrok, te waarschuwen, menende dan tijd te vinden om het een en ander zo wat voor den eersten aanval te bergen,- dit deed hij ook, maar ik was nog niet bij hem of er was wederom een Keizerlijk Capitain ingequartiert, dezen bezogt ik, en vond in hem een man van verstand met een goed en inschikkelijk hart- welke mij toestond alles te kunnen bergen of brengen waar ik wilde, mits dat ik hem enige boeken ter lezing liet. Hij  oeffende zich in den Nederduitsche taal, en verzocht mij geduurig bij hem te komen, ’t welk ik ook deed met genoegen, Deze brave mensch zei mij ook de tijd, kunnende de dag evenwel nog niet stipt bepalen, van het vertrek der Keizerlijken om ons daartoe , zowel als tot de komst der Franschen te kunnen praepareren, en benam mij zelf veel van mijne vrees voor de Franschen komst, otkennende vele ijsselijke dingen, die er van hun verhaalt wierden, zeggende : og zij zijn ook menschen, gij hebt aan ons volk gebreken gezien, maar vooral niet meer.- Dan niet lang bleven wij in mijn nieuw logement zonder inquartiering, daags na mijnen vlucht kregen wij het huis zo vol volk dat wj ons niet meer wisten te bergen, ’t welk al dag aan dag vermeerde, eerst 40- toen 60 en geduurende de laatste dagen ene geheele Compagnie zijnde toen 120 man sterk, dit wierd veroorzaakt door dat de Franschen zich geduurig aan de overzijde  van den Ijssel lieten zien en meestijds alle morgen om half elf of 11 uur begonden te trommen, waarop alle keizerlijken hals over kop in ’t geweer moesten komen en zich aan den Ijssel posteeren, daar nu ons huis aan den Ijssel bijna gelegen , en nog al  ruim en wel voorzien was, zo behielden wij geduurig zulk een ruim getal tot onze gasten. - 

En hoe het met zoveel volk toeging, kan een iegelijk ligt afnemen, die ooit eenen oorlog beleevt heeft, wij waren van niets meer meester en blij dat wij nog zo veel hadden, daar wij zitten, en van eten konden, de deuren stonden dag en nachts los, een ieder at en dronk naar welgevallen en meermalen vreesde ik dat het hus zoude afbranden, wegens de grote vuur, die  zij in zo een bitteren, en nooit gehoorden koude stookten, ja hadden deze gasten nog ene drie weken langer gebleven dan was alles op geweest-

meermalen vreesde ik voor de grootste onheilen daar zij niet eens maar geduurig de goede vrouw Gebrands dreijgden de kop te houwen en dat nog wel een weduwe met 9 kinderen waarvan de oudste slechts 18 jaar was.- ook hadden zij enen hevigen haat tegen mij opgevat, ’t welk voorkwam uit Religiezucht waarin zij nog door onze buuren, die Roomsch waren, wierden aangestookt, en omdat ik hunne verderflijke oogmerken zo veel mogelijk  tegen ging, dit ging zover, dat zij zelf eens hebben mij ’s nachts op het bed dood te steken, gelijk naderhand ontdekt is, maar hiervan wierd ik gelukkig gered door mjne afwesenheid. Iedereen verlangde om van dit vee verlost te worden, ’t welk eindelijk ook gelukte den 1 Febr: 1795, diezelve dag ging ik nog na Keppel  om daar iemand af te halen.

’S Avonds teruggekomen was de geheele weg aan de Ooijpoort bezet met Roodbroeken, ik kon er niet uit, ging na S.Melchers, denkende daar ’s nachts te blijven, de straten waren vol volk en meestal paardevolk, maar ik weet niet dat ik ooit benauwder ogenblikken beleevt heb als dien nacht- de

Keizerlijken trokken ’s avonds ad, de wachten door Burgers bezet en de bruggen opgehaald hebbende, waren zij na huisgegaan, geen kwaad meer vresende, den schipbrug afgehouwen zijnde was weggedreven, iedereen  der Burgers en ik ook waren bezig de brug terug te trekken en op zijn plaats te brengen, dan terwijl wij daarmede druk bezig waren, hoorden wij van agteren op ons schieten en ziet er waren een menigte Keizerlijke dragonders in den stad, iedereen ging vluchten en redde zich zo goed hij kon en overal hoorde men alarm, het slaan op de deuren het schieten op straat en door de dueren en vensters was ontzettende, en verscheidene huizen wierden uitgeplundert.- twee Franschen  die reeds over den Ijssel gekomen waren, namen zij mede.- Ik verlangde na huis, en ging daarom, zodra mogelijk was, van Doesborgh weg vindende evenwel tot mijne blijdschap te huis alles wel, zijnde er evenwel ’s avonds te voren nog ene patrouille geweest, die den vier paarden mede had willen nemen, zijnde wederom afgekogt voor 2 hemden en 4 zes kalven – Er was nu gene kleine blijdschap bij iedereen , die evenwel nog een weinig gestoort wierd door het vooruitzicht op ons toekomstig lot met de Franschen,- er was nu niet weinig natezien en te redden,- de Franschen evenwel bleven nog een tijdlang uit Angerlo wegens het hoge water dat hun verhinderde tot ons te komen.- Een chauffeur te paard wierd er evenwel al spoedig door den Commandant naar Bingerden gezonden, die bij ons wierd ingequartiert, een mensch waarmede wel was te leven, die heel veel goed van Bingerden na Doesbirg, zoals hij zeide, aan den Commissaris overzond maar bij zijn vertrek zeide, dat hij bij ons als  Sauvegarde had gedient, en daarvoor betaling eischte, die hij evenwel niet kreeg- Van deze tijd af aan hadden wij te Angerlo geduurig Fransche inquartiering, doch evenwel nooit zo drukkede, als die der Keizerlijken.-  Nu begonden wij ook wederom na 4 weken stilstand onzen openbare Godsdienst bijtewonen en uitteoeffenen.

Geduurende al dezen tijd was mijne achting en liefde dagelijks toegenomen voor de oudste Dochter van Kampstede met name Aaltjen Gerbrands, ene achting en liefde, die zo oud was in deszelfs eerste beginselen, als mijne kennis aan haar- Zij scheen mij toe, het geschiktste voorwerp te zijn, dat ik mij tot ene echtgenote konden verkiezen, en mijn gevoel in dezen was ook het hare jegens mij- wij zwoeren elkander een euwigen trouwe, wenschende het zuur en zoet, dat de wijze voorzienigheid ons toeschikken zoude, met enen eenparigen schouder te dragen. - wij wierden den 15 Meij 1795 in wettigen ondertrouw opgenomen, en den 2 Junij daaraan volgende door onzen boezemvriend Ds Abbing van Lathum in den huwelijkse staat ingezegend.

 – wij bleven nog op Kampstede wonen, zo vanwege de onrustige tijden als ook om de inquartiering, die te Doesborg nog al gestrengelijk voortduurde,- te ontgaan, waarvan Angerlo, tenzij   bij extraordinaire gevallen, bevrijd bleef- Hoe genoeglijk rolden nu onze levensuuren met den stroom der verganglijkheid, wierd ik nooit gekweld door zelfverveeling, maar vond duizenden van zalighÄ•en  in de nabijheid mijner zielsvrienden, en hoe konden wij ons verblijden toen wij de eersten vrucht van onzen echtenband in den avond om 8 uur van den 6 Maart 1796 aanschouwen mogten, deze verbond onze harten nog nauwer, als zij ooit verbonden geweest waren, zij was een meisje, en wierd den 29 April daaraan volgenden door mijn vrouw zelf ten doop gehouden, en door mij gedoopt.- Verkrijgende daarbij den naam van Petronella Johanna.-

Mijn vrouw Aaltjen Gerbrands is geboren den 9 Julij 1775- hare ouders zijn Peter Gerbrands geboren den 31 Januarij 1740, en Maria Teunissen geboren den 7 April 1749- Haar vader heb ik niet als mijn schoonvader mogen kennen, daar hij den 7 Augustus 1793 overleed.- Hare zusters en Broeders zijn 10 in getal geweest.- waarvan de oudste Berent genaamt den 2 December 1776 geboren, in zijne kindsche jaren stierf.

Berentjen geboren 6 Maart 1778

Jasmina geboren den 23 April 1780

Gerbrand geboren den 25 Meij 1782

Geertruid geboren den 11 Maart 1784

Peter en Harmijn, tweelingen geboren den 6 Meij 1786

Grada Willemina geboren den 13 Junij 1788

Jan geboren den 30 April 1790

Bernardus geboren den 11 Novbr 1792 welke ook in zijne kindschen jaren is gestorven.-

Anno 1796 den 14 Meij verlieten wij Kampstede en gingen ter Doesborg wonen, ’t welk ons beider hart viel, maar evenwel om redenen noodzakelijk was.-

Den 20 Decbr van het jaar 1797 wierd onze twede Dochter geboren , op woensdag avond om ongeveer 8 uuren,  welke den 25 diezelve maand gedoopt wordende den naam verkreeg van Willemina Maria, zijnde alzo het eerste na den naam van beider vaders, en het andere na den naam van beider moeders genaamt.-

Den 17 Julij van ditzelvde jaar wierd ik onverwagts door de stemhebbende mansledematen der Hervormde Christelijke Gemeente te Zeddam met eenparigheid van stemmen beroepen, waarvoor ik evenwel na dat ik mij na den aart des volks geinformeert, en de plaats zelfs beschouwt had, per missive vriendelijk bedankte, en mij Zondags daaraan volgende op nieuw aan mijne lieven en lievende Gemeente verbond.-

Den 4 April van het volgende jaar 1798 ben ik op ene wonderbaren wijze bij mijn leven bewaart gebleven- De geschiedenis is deze: Ik ging ’s middags na Angerlo om aldaar om 1 uur de gewone Catechizatie der jeugd waar te nemen, en  na het eindigen van diezelve had ik er enige hekelt ook in den kerk ter Catechizatie te komen, welke ik tegen aanstaande Paaschen voornemens was tot lidmaten aan te nemen. De eerste geeindigt zijnde, waren de andere Catecghizanten nog niet praesent.- Ik dagt bij mij zelf, ga ik nu intusschen bij den een of anderen een kopje thee drinken, dan blijf ik te lang zoms weg, (want  het waren meest dienstboden die al gaarn spoedig weer na huis gaan)- Ik resolveerde om maar zo lang in de kerk te wagten, tot zij kwamen, en om daar den tijd te passeren klom ik boven in den toren om de klok en het een en ander eens te zien, zjnde daar nooit meer geweest; dit liep alles gelukkig af- maar wederom na beneden willende klimmen, zag ik een opening na den kerkzolder, en om mijne nieuwsgierigheid te voldoen ging ik op dezelve,- maar dre of vier passen er op gedaan hebbende zakte ik er regelregt door, ik hoorde het gekrak der oude en verrotten planken, maar wist niet wat er gebeurde of waar ik was, voordat ik er geheel doorgezakt zijnde, en met mijn beide handpalmen, van weerskanten op twee balkens leunende die ongeveer 4 en een half voet van elkander liggen, zag dat ik in de kerk hing,- Groot, verbasend was mijne ontsteltenis  en vrees, maar  even groot dat na den mensch gesproken mijn behoud was, mijne praesentie van geest; 3 Catechizanten welke in die tusschentijd in de kerk waren gaan zitten, verschrikten en ontstelden niet minder, daar zij vooreerst niet wisten wat zij boven zich hoorden , en ten twede mij in zulken gevaarlijken positie zagen hangen, zij sprongen op en schreeuwden luidkeels – Ik sprak hun aan

zeggende : Bedaar maar, ik heb hulpe nodig.

Zij vroegen hoe of waarmee zij mij helpen zouden, ik zeide, gaat, onder in den toren staat een ladder ziet of gij mij dien onder mijne voeten ter ondersteuning kunt brengen, dit deden zij, en bij geluk was zij even lang genoeg In deze positie bleef ik wel een half quartier hangen, intusschen kwam er een, die zo klein van gewas was, dat hij onder aan de ladder van geen dienst konde zijn, boven op zolder mij bij mjnen ene hand vattende (hoe hij boven was gekomen wist hij zelf niet, en wij konden het, na datvalles gebeurt was, ook niet begrijpen daar de ladder onder uit den toren toen was weggenomen) ik zeide, mijn lieve Hendrik (zijn naam is Hendrik van Aamrongen)  waagt u niet te veel, dat wij beiden ongelukkig worden of ons leven verliezen, laat liever los; waarop hij tot mijne ontroering dit antwoord gaf, ik laat niet los, al val ik met u na beneden.-

Nu voelde ik door alle mijnen leden ene ongelooflijke beving, die ik ook aan mijnen helpers te kennen gaf, waarop een van de drie die de ladder ondersteunden wegging, zeggende het niet langer te kunnen aanschouwen, daar het toch eindelijk op een vallen losgaat.- Ik riep hen, reeds aan de deur zijnde, terug en verzogt of hij dan de naastbijwonende wilden gaan roepen- waarop J.B. Thijen, in den herberg naast de kerk wonenden , kwam ter hulpe aansnellen, deze een weinig van zijn eerste schrik herstelt zijnde klimt boven op het portaal, alwaar ik schuins boven  was doorgezakt, ligtede de ladder nog een weinig omhoog, zodat ik met mijn voeten op de twede sportiel van boven konde komen, leundende dezelve schuins tegen zijn borst, zeggende dezelve nu niet hoger kunnende brengen, en zijn best met de andere zullende doen om ze te houden, waarop ik mijnen handen moest los laten, grijpende bij geluk, om wederom vastigheid te krijgen, het bovenste der ladder, en klom zo langs dezelve na beneden.-

Hoe wonderbaar is deze redding, wanneer wij dit hier nog bij opmerken, dat ik juist onder het breken der zolder in zulk een positie geraakte dat ik met mijne handen op de balkens kwam, daar ik, zo ik, in die stelling, als ik op de zolder ging, was gebleven, dezelve geheel had misgetast, daar zij dwars door de kerk gelegt zijn- en dat dit ongeluk juist gebeurde, dat er menschen in de kerk waren of kwamen, en wel zulke, die mij aanstonds helpen konden, daar de kinder Catechizatie mij in den beginnen aanstonds weinig haast zouden hebben aangebragt, ten zij zij hulp van buiten geroepen hadden.-

Mijne dankerkentenis aan God en mijne helpers was groot, daar ik niet kon bespeuren dat ik er het minste ongemak van heb behouden.- Vele verwonderden zich, dat ik aanstonds op het voorval  nog had gecatechiezeerd, en toen over Kampstee naar huis was gegaan.-  Mijn vrouw wist nog nergends van af, maar ver mijn rol was nog wat wormmeel blijven hangen uit de gebroken planken, dit gaf haar aanleiding te vragen hoe

ik er toch zo uit zag, wat er gebeurt was?  - Waarop ik het haar verhaalde en zij zeer insisteerde om mij te doen aderlaten, waartoe ik ook overging- hebbende er niet geen gevolgen van bespeurt.-

Anno 1799 den 2 Februarij is meer als onze halve Republiek door overstromingen ge-inundeert geweest en vooral de lagere streken van Gelderland.- Zo dat geen mensch zulk een ontzettend hoog water meer gfeheugt noch kenbaar is uit oude aantekekeningen zijnde het water nog twe voeten hoger geweest als in het jaar 1784, ’t welk veroorzaakt wierd door de felle vorst van den winter 1798 en 1799 hebbenden altijd van Allerheiligen zelfs afgevroren- Op kerstdag van dezen winter was het zo koud dat men zich bij al zijn kledingen en stoken niet warm kon houden, zelfs moest ik bij de bediening van het avondmaal  zo menigmaal er iemand van den wijn dronk bij gieten wijl het dan al bevroren was.- Toen nu het tot 3 voeten dik gevroren ijs op de rievieren los raakte en het zich te Westervoort aan de kop van de Ijssel op de Rhijn stopte en enen sterken aandrang van water van boven kwam konden het de dijken onmogelijk houden. Weldra liep het water er op vele plaatsen overheen, in de buurschap Leuven recht tegenover Groessen brak den Rijndijk, en weldra was alles  overstroomt- te Angerlo heeft het water anderhalve voet in de kerk gestaan.-

En bij dit water kwam een geweldige vorst, ´t welk verhinderde dat men met aken en andere vaartuigen niet bij de noodlijdende kon komen om hun te helpen, waarom er een grote menigte van vee paarden beesten verkens en diergelijke zijn verdronken, hebbende er zelf op een reisje naar de doorbraak wel 100 stuks aan den weg verdronken zien liggen, maar na drie dagen vriesens diende het ijs al tot Communicatiebruggen, en om daarna den noodlijdenden te helpen- aandoenlijk  was het verhaal en de toestand van velen, die hunne neergestorte of waggelende woningen verlatende met sleden, gaffels en bedden zich stedewaarts begaven.En wonderlijk was het gezicht als men over het ijs buiten op de dorpen quam, grote bomen geleken struikjes, en de voornaamste boerenhuizen, stulpjes der armoedigen- vele huizen hadden geleden, sommige waren geheel ingestrot, en andere wat minder of meerder aangeschoven ‘t welk veroorzaakt was geworden bij een was in het water door het ijs dat gantsch dik aan eene schol gevroren , door een hevigen wind wierd aangedreven. De angsten en benauwdheden welke de noodlijdenden doorstonden, waren onbeschrijvlijk- het gebrek aan levensmiddelen en het lijden van koude op den zolder en daken der huisen zeer groot. –

Met den vierden Zondag begonden wij onzen Godsdienst weer, wordende met enen aak afgehaald aan de stadswal, predikende bij die gelegenheid over Ps: 147 vs 17 en 18, het water beletten nog velen in de kerk te voet te kunnen komen, maar weinig zocht iedereen na middelen om een Godsdienst te kunnen bijwonen, zelf zij, die anders wel eens de kerk verzuimden, kwamen van alle kanten met aken, vlotten en diergelijke ; en ik weet niet , dat ik ooit meer aandagt en aandoening onder mijnen horens bespeurt heb;  wij zagen het spreekwoord bevestigt: nood leert bidden-

Anno 1799, den 1 December wierd ons een zoon geboren, zijnde ons derde kind, en wel op Zondag morgen omstreeks 8 uuren, zijnde zondags daaraanvolgende te Angerlo gedoopt, verkrijgende den naam Jan.

Anno 1800 den 22 Febr: zijn mijn vader en moeder van Keppel na Drempt op het Veldhoen gaan wonen latende aan broeder Derk de geheele boerderij over, welke ten zelfden tijden trouwden met Neuleken Ketz, zijnde door mij in de kerk te Hoog Keppel, in den huwelijken aldaar ingezegend.

Anno 1800 den 23 April op een woensdagavond, wierden wij overstroomt met zulk een ontzeggelijke menigte van Meijkevers als bij menschen geheugen hier nooit meer zijn gezien. Even voor den zonsondergang kwamen zij van verre aan ’t welk zulk een verduistering aanbragt, dat ik niets anders dagt of het regenen zoude waarom ik mij ook zo spoedig mogelijk van Angerlo naar huis begaf, maar onder de weg wierd ik verrast door enen regen van Meijkevers , die met ene ongelooflijke drift mij tegen het aangezicht in vlogen en mij in het gaan verhinderden,- Zulk enen grote menigte moest natuurlijk de grootste verwoestingen aanrichten, ’t welk ook gebeurde, er bleef geen bloem of blad aan enig vruchtboom, al het groen dat het aardrijk in de lente siert, wierd weggenomen en het scheen volkomen winter.- hierbij hadden wij ene warmte welke men zelden in dit jaargetijde vind, en hieraan schrijvt men ook de oorzaak toe, dat zij zo schielijk paarden, en toen ons den 31 Meij, op Deutekomsche Markt grotendeels wederom verlieten .- Men heeft opgemerkt

  1. 1. dat zij meestal van kleijgronden herkomen

  2. dat zij ook zelden van de zandgronden opgaan-evenwel dit jaar verder als ooit

  3. 3. dat de mannetjes na de bronstijd sterven

  4. 4. dat de wijfjes zich in de grond graven, en ieder agt og negen jongen met verlies van hun leven voortbrengen.

Zo aangenaam het weder in deze Maijmaand was, zo onaangenaam wierd het in het volgende van de zomer door koude en droogte- Ja de droogte was zo groot, dat alle rievieren onvaarbaar wierden, en er gebrek aan water in pompen en putten begon te komen, zijnde den 14 Julij alle boekweit en andere vruchten bevroren.

Anno 1800 den 9 Novbr op zondag is er zulk enen hevigen stormwind geweest, dat er ene onschrijvlijke schade door veroorzaakt is geworden, schepen en schuiten zijn er door vergaan, torens, kerken, huizen en bomen omgewaaijd.- Zij  begonnen ’s namiddags om 2 uuren en ’s avonds om 6 uur was zij op het hevigste, en om 9 uuren begon het weder te bedaren

Anno 1802  In de maand April en Meij is het zo een droogte en koude geweest als bij menschen geheugen, zodat er veel koorn op het veld is bevroren – vooral op de watergrond in laagtens, de beesten gebrek leden aan gras in ’t weiland, en er geen kruiden wiessen voor de menschen.- Men schrijvt dit onaangename weer toe aan de Maan welke tweemaal nieuw is in den maand Meij 1802 er bij voegende, dat zulks elke 17 jaren maan eens gebeurd.-

Op 27 Maart is de vrede tusschen Engeland, Frankrijk, Spanjen en onze Republiek te Amiens een stad in Vrankrijk gesloten en 30 dagen daarna de Ratificatien hiervan uitgewisselt.-

Den 2 Junij is op bevel onzer overheid door alle Godsdienstige gezintens onzer Republiek het vredesfeest geviert, waarin ‘smorgens van 10 tot 11 uuren den Heere gedankt wierd voor het herstellen des vredes, predikende bij die gelegenheid over Ps: 96 vs 9-12, voorzang Ps: 66 vs 52 nazang Ps: 85 vs 3,4.

Den 13 Julij 1802 is onze zoon geboren, en wel op een Dingsdag morgen omstreeks 4 uur, en hem op den 18 diezelven maand gedoopt wordende den naam verkreeg van Gerbrand Hendrik, zijnde de eersten de naam van mijn vrouwen Grootvader van vaders kant, en de twede de naam van mijn Grootvader van mijn moeders zijde.

Den 19 December 1802 is mijn vader Jan Ketz te Drempt gestorven, en wel op een Zondag-avond omstreeks 11 uuren in den ouderdom van 64 jaaren aan de gevolgen van waterzucht na enen ziekte van zeven weken welke ziekte begon met ene verzwering in het hoofd, Deze wierd afgeleid door zuurdeeg en Spaansche vliegen- plaisters , en dat zich voornamelijk in het been van de heup tot aan de knien, alwaar mijn vader geduurende al dien tijd, de ondraaglijkste pijnen had, zoms ook in de rug !-

Hij kon volstrekt niet te bed liggen en is ook in de stoel overleden. In de laatste 14 dagen begon hem het been onder de knien merkelijk te zwellen, en brak 4 dagen voor zijn overlijden door, maar zodra dit gebeurde zag men alle ogenblikken den levenskrachten verminderen en het einde van zijn leven naderen.

Den 24 diezelver maand December, en wel op kerstavond is zijn lijk ’s morgens om 7 uur in den Kerk te Drempt bijgezet, recht naar het einde voor de gang , die van het orgel naar de preekstoel loopt-

In den Herfst van het jaar 1802 hebben wij het schoonste weder gehad, dat bij zulk een geringen voorraad van levensmiddelen voor ‘t vee en menschen kon gewenscht worden.

Met den 25 December kregen wij de eerste vorst en deze was zo aanhoudend en verkleument als zij bij menschen geheugen is geweest, Het ijs was 2 en ½ voet dik gevroren, hiervan dan kwam het dat er van de menige aardappels die er voorhanden waren nog zeer veele bevroren, en dat men beducht was voor ene overstroming van water bij ijsverstoppingen- Dit laatste is evenwel gelukkig afgelopen behalven dat te Pannerden ten westen de dijk is gebroken waardoor Pannerden, huissen en stad geheel onderliepen en vele schade leden- Ook hadden wij op den ouden Ijssel ene kleine overstroming hieruit  ontstaande dat  de sluis in den Hetterschen Dijk niet den 24 niet te recht dicht was, dit duurde evenwel  maar van den 24 tot 27 Febr: 1803.- Angerlo liep gedeeltelijk onder door de vaargaten in den zomerdijk, en zou voorzeker meer water gekregen hadden zo hetzelve niet aanstonds met ene macht was gekeert geworden.

1803

Den 2 Maart hebben wij wederom de eerste ordinaire landelijke biddag gehad door de gehele Republiek en van alle gezindtes te vieren, bij welke gelegenheid ik ’s morgens predikte uit Jer: 18 vs 9 – 11 en des namiddags uit Jer: VII vs 3.

----------- ----------- -------------- ------------

Merkwaardige voorspelling van enen Ungaar op Bonapartes expeditie naar Engeland in de Ucheler Courant te vinden van 28 Maart 1804

*) Voor de omzetting hiervan door Dr.Willem Hendrik Moll te Amersfoort, naar het Nederlands, zie pagina 40.

----- ----- -----

  1. Den 6 Septbr is mijn vrouws Zuster, Harmien Gerbrands, getrouwt met Gerrit Oldenhoven, ’s morgens om 8 uuren overleden, na dat zij ’s avonds te voren om 10 uuren verlost was geworden van eenen Jongen Zoon. –

  2. de 18 Julij is mijn zoon Derk Bernardus Ketz Geboren

  1. den 16 Decbr is mijn Waarde Moeder Meintjen Wassinck ten huize van Jan Berentsen te Drempt gestorven Zij was geboren in het jaar 1739 en heeft enen hogen Ouderdom bereikt. Is te Drempt in de kerk nevens vader begraven daar rust hare assche zagt.-    

1828 Den 10 Aug is ons geliefde kindeke Bernardus aan hevige koortsen alhier ten huize overleden in den jeugdigen ouderdom van even 20 Jaren en alhier in de kerk begraven. Thans rust zijn ligchaam in dezelvige eener zalige Opstanding.

Nieuwe kaart van 't Kwartier Zutphen. Noordelijk deel van Gelre. Uitgegeven bij Isaak Tirion, Amsterdam 1769

  1. 8 Octob. is mijn vader W.Moll van Steenderen naar Putten vertrokken

  2. Junij zijn getrouwd te Putten voor Ds. A.Ketz mijn vader W.Moll

                  met mijne moeder W.M. Ketz.  >(Willemina Maria)

  1. 25 Februarij is geboren Hendrik Jan Moll

  2. 22 Mei is geboren Arend Aalbert Moll

  3. 3 October is geboren Dirk Bernardus

  4. 29 Julij zijn getrouwd Petronella Johanna Ketz met Hendrik van

                  Arnhem te Putten

  1. 8 October zijn getrouwd Gerbrand Hendrik Ketz met Wijmpje

                  van der Born te Nijkerk.

  1. 13 Maart is geboren Antony Willem

  2. 10. Aug. is gestorven te Putten Dirk Bernardus Ketz broeder

                   mijner moeder

  1. 5 Dec. is geboren Gerbrand Hendrik

  2. 24 Aug. Inbraak in het voorhuis mijner Ouders, waardoor

                  verscheidene voorwerpen minder ons bezit uitmaakten.

  1. 6 Jan. is geboren Jan Dirk Roelof.

  2. 13 Dec. is geboren Willem

  3. 12 November zijn vertrokken naar Angerlo grootvader en

                  grootmoeder zijnde A.Ketz en A. Gerbrands

  1. 29 Febru. is geboren Pieter Johannes

  2. 11 Januarij is geboren Warnar.

  3. 28 April is te Doesborgh overleden A.Ketz. wordende begraven

                  den 3 den Mai, zijnde dinsdag juist zijn verjaardag, te Angerlo

  1. 28 Maart is te Angerlo overleden en begraven Aaltje Gerbrands.-  

  2. 5 April is geboren Aaltje.

  3. 29 Dec. is overleden ons zusje Aaltje.

  4. 19 Maart is geboren Aalbert.

  5. 7 Julij is onze broeder Gerbrand Hendrik overleden aan de

                  gevolgen eens uitterende ziekte, na vooraf te Rijssen waar hij

                  ondermeester was, eene bloedspuwing gehad te hebben. Hij

                  ruste- ons de troostversterkende gedachte nalatende in de

                  geweeten, waar gene traan gestort wordt, te zijn overgegaan.

  1. overleed onze grootvader van vaderszijde Hendrik Moll in de

                  ouderdom van 85 jaren.

  1. den 31 Januarij is overleden onze oom Hendrik van Arnhem, in

                  leven ontvanger der directe belastingen  te Angerlo.

  1. den 24 Aug. is overleden onze tante Petronella Johanna Ketz,

                  echtgenote van wijlen Hendrik van Arnhem, te Angerlo.-  

  1. 13 April is onze geliefde broeder Willem overleden aan de

                  gevolgen eener  bloedspuwing:  Laatstelijk was hij in deze eerst

                  te Varrsseveld- we zagen hem heengaan naar betere gewesten.-

  1. den 21 October werd het ouderen- hart opnieuw geschokt door

                  het overlijden van onzen waarde broeder Warnar, aan de

                  gevolgen eener herhaalde bloedspuwing; was hij een stille  en

                  geliefde zoon, zijn heengaan was eene intrede in die

                  maatschappij, waar rouwe, noch droefheid zijn zal.-

1856

Den. 1 November is onze broeder Dirk Bernardus Moll te Bredevoort getrouwt met Antje Willemina Vreeman aldaar woonachtig.

Den 23 Maart 1856 is onze geliefde moeder Willemina Maria Ketz overleden, in den ouderdom van 58 jaren. Eene slepende ziekte van omtrent een jaar maakte een einde aan voor ons zoo dierbare leven, haar heengaan was een intrede in dat leven daar geen traan meer gestort wordt. Zij is den 24 Maart daaraan volgende begraven naast onze broeder Warnar.-

Den 14 Augustus 1857 is geboren Warnar Willem Marinus zoon van D.B.Moll en A.W. Vreeman, het kind heet na vader en moeder.

Den 5 September 1857 is te Putten voor de burgemeester getrouwd onze broeder Jan Dirk Roelof Moll met Wijmpje Hendrika Arentz en den daaraan volgende is dit huwelijk bevestigt in de kerk te Putten.

  1. Den 23 Mei is getrouwd te Voorthuizen, onzen vader W.Moll met Jannetje Koestapel.

 

Ik voorspel U, dat ter zee verworven lauweren

Uw slapen zullen omgeven en de zee Uw

groote verwachtingen niet te leur zal stellen.

Uw volk zal alles ter neer werpen en niet

Zal tenslotte het overwinnende Gallië vernietigt

Worden aan de kust der bewoners van Albion.

Bij goede afloop, niet een slechte, zal  de

gevechten besluiten, en daarom zullen

de tijden U later een goed deel, niet

een slecht deel noemen”

 ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

RECEPTEN  OF  HUISMIDDELTJES

 

  1. Middel tegen de Podagra

Het bestaat in koussen van Hondshair. Men moet de uitstekende hairen niet afsnijden, vermits het deze zijn, die door het kittelen een ruim zweet veroorzaken, ’t geen in 24 uuren het ongemak wegnemen.-

 

  1. 2. Middel tegen de wratten

Men werpe een stuk leij in het vuur en hale het er weder uit zodra het verkalkt is om het fijn te stoten. Van dezen poeder make men door middel van scherpen wijnazijn een soort van pap waar met men de wratten een tijdlang moet bestrijken, die dan zekerlijk zullen afvallen.

  1. Een nieuw middel tegen de met ontsteking

verzelden longteering

Men neemt van zoveel zwavellever (Hepar Sulfaris) als kolenpoeder (:carbonen) hiervan neemt de zieke 4 of 5 maal daags telkens een drank na met warm  water.

Anno 1800 heerschte op vele plaatzen ene ziekte Influenza of fransch La Gripe genoemt. Zij bestaat uit enen dan minderen den sterkeren Flusfieber. De zieken hebben afwisselend koude en hitte en laatste word gevolgd door hoofdpijn. Die Catharral toevallen als trekkingen der leden  snikken hoesten en halspijn zijn op enige of alle voorhanden, zoals ook wel pijn en beklemming in de borst  en steken in de zijde. De ziekte grijpt de lijders zeer aan en geneest langzaam.- Aderlaten, braak of purgeermiddelen zijn veeltijds schaadlijk. In den beginne der ziekte zijn zweetmiddelen goed en in het einde versterken de Artzenijen. – In den beginnen gebruikt men een afkooksel van garst, haver of zwart brood het 8 deel edik en het 16 honig daarbij. ’s Nachts drinkt men Flierbloemen of ordinaire thee  met twee eetlepels vol Fliedermuis, matig warm is goed maar men moet alle verlichtende voedsel vermijden. Den 3 of 4 dag in den frisis zijnde, is bier of wijn soep zeer goed.

Belinden 12 April 1800, K: 85: obercoll. Med: V. Sanitatis

  1. Middel tegen den Vijt.

 Men neemt een dooijer van een vers gelegt Hoendereij , en doet daar tweemaal zoveel fijn gestoten zout als men gewoon is er bij te eeten, bij, slaat het met een houten spaan kort, en legt het op fijn pluksel om den vinger geduurende 48 uuren – wanneer zich de pijnlijke stof ontlast- en dan geneest men verder met Rozenzalf.

  1. Middel tegen het Schurft

Een oncen olie met een dragma acidum mijriat : oxygen: of in plaats van de olie evenzoveel verkensreuzel – tot een zalf om te smeren . Door Doctor Deiman.

  1. Middel tegen den dollen Hondsbeet.

Men legt zodra mogelijk versche aarde, zand, slijk op den wonde  en wassche dezelve met water uit. -  Men maakt wat bierazijn warm en doet op een vierde gedeelte daarvan een half pond boter, hiermee word de wond enige dagen belegt en zo ze hiermede niet geneest dan legt men er lootwit zalf op met Neurenburger pleister.-

Inwendig gebruikt men 3 of 4 maal daags drie lood bierazijn met wat versche boter, hij drinke niet anders dan water met wat azijnbier , of water met een weinig wijn geduurende 14 dagen.

Men eet ook geen vleesch maar fruit , groentes, schilvruchten. Men moet zich wachten voor oude zware bieren wijnen en sterke dranken, ook voor hevige gemoedsaandoeningen. Bij sterke volbloedige menschen kan men een aderlating in het werk stellen.

Jeukte aan de wonden, angst om het hart en hoofdpijn aan de regte zijde  zijn tekenen dat de hond waarlijk dol was.

Door den Hofiand Dr. C.I. de Moneta te Warschauw.

  1. Middel voor de dauwworm of tinea capitis.

 Een zalfje uit gelijke deelen van Pix liquida en Levum ovillum saamgestelt.

Doch zo het ongemak hardnekkig is neemt 60 druppelen acidum Myriaticum oxygenitum met een once ol: amijd: d: trigide et recenter press: bestrijkt hiermee ’t hoofd driemaal daags, nae het alle morgens gezuivert te hebben.

  1. Om brand in den Schoorsteen spoedig te blusschen

Men neemt  3 of 4 lappen lucht (zijnde linnen lapjes in gesmolten zwavel gedoopt) en houdtse  tussen de tang, steektze van onderen in den brand houdtse aldus in den schoorsteen, en de brand is spoedig gelescht.

  1. Middel om de wol der schapen te verbeeteren

Smeer nae het scheeren der schapen de huid met olie of boter en zwavel en wascht ze twee dagen daarna met water en zout af,- zo doende word de wol beter en fijn en de schapen zijn dat jaar ook van schurft bevrijd-

  1. Eenvoudig middel ter geneesing van koeijen die

      nae het kalven niet kunnen opstaan.

Men neemt een vierde van een kan Genever en evenzoveel brandewijn en doet dat onder elkander.Hiervan maakt men en 6den part in een pan of pot zo warm als men de hand er in kan lijden, met een lapjen hierin nat gemaakt wascht en wrijvt men de benen van de klauwen tot het lijf 3,4 of 6 maal daags en het zal spoedig genesen.-

  1. Middel om een paard voor de helft van den

      gewone kost te onderhouden

Men late haver malen en met zuurdeeg vermengt er brood van bakken, dit brood aan vierkanten stukken gesneden geevt men het paard onder het snijdsel

uit het weekblad voor den Gemenen man 3de deel.

  1. Middel tegen het neusbloeden

Men neme en langwerpig stukje zwam met een weinig azijn bevogtigt en steekt dit in de neus en het bloeden zal spoedig verminderen of geheel ophouden.

  1. Recept voor de fistel

wakelbessen voor    4 duiten

witte peper voor        4 duiten

Een half loot notenmuschcaat

Zeven kruidnagelen

Een hand vol Tissekruid

Een halve hand vol Zevenkoorn

Dit samen kleingemaakt in een nieuwen aarde pot met een oude Maijboler laten koken twee uuren lang en dan door een doek gewrongen. En dan erbij gedaan drie harde eijerdooyeren kort gewreven , voor twee blanken witte wierook en twee blanken Eenkoorn. Hiervan moet ’s morgens nugteren en ’s avonds bij het nabedgaan  de grote van een hasenoot met koffij of thee worden ingenomen ( men kan er ook van op de wonde leggen) . De patient mag geen verkensvleesch aardappelen gereesen koek of diergelijke eten en moet een goed diëet houden.

NB ik heb de fistel twee jaar aan den hals gehad en ze, nae veel er voor vrugteloos gebruikt te hebben , geneesen met tweemaal daags ’s morgens en ’s avonds een groen blad van boerenkool op de wonde te leggen en om de agt dagen te purgeren.-

  1. voor Brandwonden.

 Men legt omslagen in bijtenden Spiritus Sal ammoniac en doet dit om het gebrande deel.

  1. voor Rotkoortsen

Men neemt alle twee uuren een eetlepel vol gerst met een weinig bier, the of water . Door Lambertij Bicker te Lissen

  1. Voor Jigt en Podagra

Men moet die plaats alwaar men het ongemak gevoelt met boomolij bestrijken, zodra zich den ontsteking naar buiten gezet heeft en het beledigend deel aan het zwellen geraakt is – Hierdoor is niet alleen de pijn verzagt, maar ook de ontsteking verdreven.

  1. Middel tegen het sterk neusbloeden

  1. Sachari Latium unciam uniam

vitrioli mortis unciam semis

Peorcin  terantur in mortario vitreo

Addantur Sp. vini unc. octo

      Misc S.H.

Jonge lieden onder 20 jaren 4 maal dags 14 a 15 druppels met een lepel brandewijn gemengt; van 10 tot 12 jaren telkens 10 a 12 druppels en een volwassen mensch 4 maal dags telkens 20 druppels. Het moet wel omgeschud worden, als men er van gebruikt.

  1. Middel voor den Lintworms

  2. Pulv. Rad: Felicis moris recentis: 311

  3. alle twee uuren een eierlepel vol met melk in te nemen

Indien het hierna in 14 dagen niet betert, dan geevt men

R Gumm: Gutt:

Scammon.

Mercur: Dulc, a a, gr. Iv.

Rob:Samb: g.s.

  M.F. Bolus.

Blijvt er nu nog iets van de kwaal over, dan continueert men met het eerste Pulv: febriifste

  1. Middel om de mieren van de bomen te houden

Wanneer men ingewanden van visch in de moerenhopen graaft en een stuk die in vischsap gedoopt is aan de bomen ophangt verwijderen de mieren zich ogenblikkelijk.

  1. Middel tegen de verbranding

Men neme eenvoudig eerst aardappel schrapen die, geschild zijnde  fijn, en legge dit schrapsel  op een doek die men om het gebrande lid slaat: Dit middel trekt den brand uit, stilt de pijn en koomt het zweeren voor. Men ververscht het verband drie a viermaal daags.

  1. Buchner

Oog en Stads- breukmeester te Amsterdam.

  1. Middelen tegen de Rotten en Muizen

  1. Men neme zo veel schaafsel van de hoeven der paarden als men tusschen drie vingers houden kan, werpe het in enen pot op gloejende kolen, en zette dien pot alwaar zich de Rotten bevinden, om den derden dag moet men dit herhalen.

  2. Men verdrijvt ook Rotten en Muizen door middel van deeg en meel van vijlsel uit staal met gebranden spek, toebereid.

  • Men ziet een levende Rot of Muis te krijgen en steekt ze tot aan den hals in wagensmeer mt traan verdund en laat ze dan weer lopen. Deze jaagt door den stank alle andere weg of dood.

  1. Huismiddel van den Zweedschen Dr. Jennerts.

Men neemt een lood beste Aloë, ½ lood Rhabarber ¼ lood Saffraan,

¼ lood lorken Schwam, ¼ lood Mijrhhe, 1/8 lood Zedar, 1/8 lood Gentiaan, ½ lood venetiaansche Theriac . Dit alles doet men tesamen op een vles met brandewijn, laat dat enigen tijd op een warme stoof staan  trekken, schudt het geduurig om  - hiervan gebruikt men

Een lepel vol in Hartkloppingen

2 lepels vol in thee tot spijsvertering

2 lepels vol tegen Colijken

1 lepel vol ’s morgens , 8 dagen lang tegen wormen

1 Theelepel vol tegen de waterzucht 1 maand lang elke morgen

1 lepel vol tegen de koorst als zij zal komen

3 lepels vol alle dagen tegen jicht en podagra

2 a 3 lepels vol bij bedgaan om te laxeeren

Men kan deze kruiden voor een twede reis aanvullen en dan is het een goede Elixer.

  1. Middel in graveel en steenkwalen

Men neemt daags een halve fles in twee reizen van het aqua Mephitica Alcalina of loogzoutig luchtzuur water.

Het word bereid op de volgende wijze :

Men neemt 2 oncen zeer zuivere Sal tartari, en doet hierop 5 flessen schoon zuiver regenwater,  men doet het voor 24 uuren in een open aarden pot, roert het om, en giet het dan zuiver af. Vervolgens moet men dit Sal tartari water verzadigen  met vaste lucht- gemakt uit grof gestampt krijt, water en vitrioololij – zo dat het zacht van smaak worde.

En hiervan gebruike men ’s morgens nuchteren, en ’s middags na den eten in plaats van Coffij of thee, een weinig hete zoete melk kan men er bij nemen om de koude te matigen. Zie Vaderl:Letteroef: 1803 Nro 5

Amsterdam April 1803 J.G. Thin van Keulen.

  1. Middel tegen een hardnekkigen uitslag vooral in het

      aangezicht door Siebold Hofraad te Wurtenburg

R      Flor:  Sulph

Voor een meisje        Aethijop  Mineral

Van 18 jaar                Aethijop Antimon   a  a  3 B

                                  N Fi Pulv.

Dagelijks drie reisen en mespunt van in te nemen

te vinden in den  Algem: Vaderl: Letteroeff  Nro 9 Ao 1800

  1. Middel tegen de opstopping van het water.

Men stoot 2 lood Ganzenzaad kornen (Poteneilla Anserina Linn.) giet een mutsje  witte wijn daarop en schudt het glas zowel  om. Volwassene drinken hiervan nuchteren een wijnglas, met het twede helpt het reeds, voor kinderen de helft genoeg.

  1. Om de weegluisen te verdrijven.

Men moet in het voorjaar de bedsteden en ledikanten uit elkander nemen , vooral de voegen met brandewijn wasschen , en alle gaten en scheuren met een mengsel van witte zeep, Spaansch groen en snuif besmeeren.

of

Men neemt een mutsje allerbeste brandewijn en evenzoveel Terpetijnolij mengt beiden onder elkander en doet er een halve oncen kleine stukken Campher in, die zich schielijk oplossen. Men bestrijkt met een borstel of  spong het houtwerk 2 of 3 maal en zij zijn uitgeroeid.

  1. Middel om aan bedorven koffijbonen enen

      goeden smaak te geven.

Men doet bij ieder kb dat men brand 2 uijen afgeschild en brand ze daarmede , en zij zullen enen goeden smaak krijgen , vooral wanneer men ze vooraf 1 of 2 maal met kokend water afwascht.

  1. Middel voor de Tandpijn

Neemt Pieteroomswortel  2 lood (hij  word ook genoemd Bertrand of Meesterwortel) spaansche peper 1 ½ lood alles klein en fijn gesneden en gezet op een pintje zuiveren Genever laat het te zamen wel trekken. Dan neemt men twee witte wolletjes gedoopt in het aftreksel, en in beide de oren een wolletje gestoken.

  1. Middel om wonden te geneezen ’t zij gehouwen gestoten

      geschaaft of gebrand en welke geen zalf kan verdragen.

Neemt  tinctus Myrrhe. I lood, Honing van Rozen I lood. Mengt dit, maakt hierin een compres nat en zal volkomen zonder lidteken geneezen.

  1. Het beroemd recept van den vermaarden Zweedschen geneesheer Jennerts meer dan 100 jaaren als een geheim in zijne familie geweest, zijnde een uitmuntend voorbehoedmiddel tegen besmettende koortsen , ook ter geneezing van meer andere ziektens dienende.

Men neemt

1 Loth besten Aloë

½ Rabarber

¼ Saffraan

¼ Myrrhe          en ¼ loot Lorkenzwam

1/8 Zedoar

1/8 Gentiaan

½ Venetiaansche Theriac

Dit alles doet samen in een fles, vult die verder aan met beste brandewijn of Jenever , schudt het wel door  en laat het 9 etmaalen lang op enen warme stoof trekken; Men schudt het ’s morgens en ’s avonds goed om , en nog 2 maal overdag, over den mond der vles bindt men een blaas, waarin een gaatjen gemaakt is, opdat de vles niet springe. Wanneer alles 9 etmaalen getrokken heeft giet men het vocht door een doek klaar af in een andere vles en bewaart het tot gebruik. Hiervan neemt men

I  In hartkloppingen Een Eetlepel vol

II tot spijsvertering 2 lepels vol in thee

III tegen Colijkpijnen 2 lepels vol in eens

IV tegen de wormen  1 Theelepel vol ’s morgens agt dagen lang

V  tegen de waterzucht  1 Theelepel vol elken morgen geduurende een maand

VI tegen de koorts I Eetlepel vol telkens een uur voor de koorts aankomt, dit enige reisen gedaan hebbende verdwijnen dezelve

VII Jigt en Podagra 3 Eetlepels vol alle dagen

VIII Om te laxeeren 2 a 3 Eetlepels vol nae het avondeeten, men slaapt er goed op, het werkt zacht, mids men niets rauw of gerookt, ook geene melkspijze eete, noch in de lucht kome.

  1. Men kan de eerste vles nog eens aanvullen, en er op dezelve wijze behandelt, een nieuw aftreksel van bekoomen, ; doch voor de 3de maal is zulks niet meer bruikbaar; het 2de aftreksel is goed om voor Elixer bij liqueren des morgens te gebruiken als en voorbehoedmiddel tegen alle besmettende ziektes.

  2. NB. Doctor Jennerts is 104 jaren oud geworden gebruikende dagelijks een eetlepel vol- hij stierf volkomen gezond, door het storten van zijn paard- In zijn familie gebruikte men 8 droppels daags- zijn vader leefde 112 en zijn moeder 107 jaaren.

  1. Middel tegen het Zuur

 

Oesterschalen 2 drachmen

Witte Magnolia I drachmen

Rhabarber poeder ½ dito

Witte Suiker 1 lood

Dit een en ander mengt men door elkander en maake er een poeder van, deze verdelgt het zuur.

  1. Middel tegen den Hik

Men neme een goede lepel vol wijnazijn , zodra men gehikt heeft , en zij zal dadelijk ophouden

  1. Middel voor kwade borsten van kraamvrouwen

I  waelwortel geschilt en in stukken gesneden

II grote Rozijnen eens zoveel- de korrels er uit gedaan

Dit doet men in een pot en laat het met ongezouten boter een weinig braden, doet het vervolgends door een doek , dn wordt het tot een zalf waarmede men de borsten smeert

  1. Tegen het scheurbuik

Allerbesten China  2 lood in een grofpoeder gestampt

Een goede handvol gedroogde klaprozen . – Dit laat men drie dagen op een warme plaats : met een pintje wijnazijn trekken en doe het dan door een doek . Doe er dan nog bij een half lood splinters van lepelblad en bewaart het in een toegekurkte vles . Hiermede wascht men 2 maal daags de mond.

  1. Middel tegen de Zinneloosheid

Men legge ’s avonds in de blote holte van ieder voet   30 a 36 Dauwpieren men omringt ze met linnen om ze het uitkruipen te beletten, en men zal de wormen en de – inmiddels zwart en stinkende , en de patient nae een of 2 maal dit herhaalt te hebben , gezond en herstelt vinden

Letteroef: Anno 1805 Nro 5.

  1. Voor allerlei soorten van koorts

                         ook voor de Gele koorts

Men neme in 48 uuren als zich de koorts opdoet  8 tot 10 uncen Zuinquina en de koorts zal ophouden van Dr Lafuente

  1. Voordeelen van stroo van boekweijt

Het stroo van boekweit bezit een voordeel veelal nog onbekent. In het Departement de la Manche , word dit stroo terstond nae den oogst, voordat het geheel droog is, in grote hopen verbrand, De asch roert en klopt men met lange stokken , hierdoor ontvangt het de vastigheid van winkel Potasch en  weedasch , en bezit inderdaad dezelve eigenschappen want door ene allerzorgvuldigste is het gebleken  dat van alle winkelzouten de asch van boekweit stroo de meeste Alkali bezit.

Algem Vaderl; Letteroeff  voor 1805 Nro 9.

  1. Tegen den dolle hondsbeet

De wonden maakt men open en wascht ze uit , met enen sterken oplossing van zeezout en dan worden zij met een gloeijend ijzer gebrant .- Daarop worden zij met een plaister  van Bladeren bedekt en de uitettering word een geheele maand aan den gang gehouden .- Na het eerste verband moeten de patiënten 15 droppen Alkali volatile in 2 uncen water inneemen en daarmeede 3 maal daags  14 dagen voortvaaren .- wanneer de dosis tot 20 droppen vermeerdert echter maar 2 maal daags genomen word tot aan den 34 sten dag . Hiermee heeft Dubernard Doctor te Lobez drie patiënten volkomen geneezen.

  1. Werkzaam middel bij Zenuwziekten door C.W. Huffland.

  2. Jol. Spur. Virid.

   Rad. Carrijophyllatae

   --      valerian: Sijlv.

            Sumnuit Millefol. Aa.  q.p.

            C C E

Van deze species word naar het verschil van Jaaren en omstandigheden van een tot drie eetlepels vol genomen en des avonds met een pond water overgoten om geduurende de nacht te trekken , waarna het vocht in den morgenstond door een stuk doek word afgegoten en in drie portien verdeelt

waarvan ene vroeg in de morgenstond , koud word opgedronken,  de andere tegen den middag , en het overschot des avonds , ook kan men bij zeer gevoelige gestelten meermalen op een dag van dit aftreksel geven.

Men moet dit middel enige tijd agter een gebruiken , 6, 8 of 10 weken, en darbij ligt verteerbare en gezonde spijs gebruiken.

Dit middel koomt ook te pas bij reeds gevormde krampachtige ziekten als de vallende ziekte St Vitusdans den Catalepsis etc.

  1. Middel tegen hevige buikpijnen en Colijken

Neemt brandnetelen en wegtreden zaad zo veel, dat er van ieder een vingerhoed vol is, doet hier een weinig zoete melk bij , zo heet als men ze kan drinken , en laat dit een en ander de patient gebruiken  ter geneesing welke daar gemeenlijk op volgt.-

  1. Middel tegen den schurft

Men neme een half pond ordinaire groene zeep en voor vier stuivers Nieswortel , make daar een zalf van wel door elkanderen geroert en smeere  zich daar elke avond mede als men te bed gaat op die plaatsen  van het ligchaam alwaar zich de schurftheid openbaart, totdat men er niets meer van bespeure.

  1. Beste oogzalf

Neem rode praecipitaat, geef wasch en ongezouten boter van ieder evenveel in gewicht, smelt wasch en boter en doe er dan zeer fijn gewreven praecipitaat bij en roert het totdat het koud is- s avonds bij slapen gaan doet men hiervan als een erwten groot in het oog ,’smorgens wascht men het weer af met lauwe zoeten melk

  1. Om aanhoudende en verzwakkende buikloop tegen te

      gaan

Men neme Smitswater en drinke hiervan 3 a 4 maal daags een wijnroemer vol totdat er beterschap volgt.

NB dit Smitswater kan men zelf ook maken wanneer men een gloeiend ijzer geduurig in water steke , dan wordt dit water het geneesmiddel.

  1. Middel voor Zeere ogen

Men kope voor 2 stuivers witte koude Clamaij in den Apotheek , doe zulks op een pintjen regenwater en wassche hiermee 2 a 3 maal daags de ogen.

  1. Middel tegen het schurft

Wit koperrood, zwavelbloemen  poeijer van laurierbesschen en lijn of olijfolie  zoveel genoeg is tot het bereiden ener dunnen zalve.

  1. Amerikaansch middel ter bevordering van de land

      oeconomie.

Men geeft aan paarden en koeien menschenpis te drinken, is gezond en maakt hun sterk.

  1. Middel tegen het branden

Men legge boomwolle op de wonde. laat ze liggen tot de genezing , dan valt ze vanzelf af.

  1. Middel tegen de veepest.

Men geven ‘smorgens en ‘savonds het zieke vleesch een beker loog van gewone asch in, die men eerst heeft laten bezinken, waaronder men een glas goede azijn heeft gemengt .- ’t welk ook een voorbehoedmiddel is. –

Arnh : Courant  18 Decbr 1821 Nro 150

  1. Middel tegen verkoudheden hoesten Rheumatische

      pijnen galziekte etc.

Men neme 4 oncen Engelwortelzaad, Ene handvol gedroogde bergmelisse, vier once wilde Salie, en kookt die overdekt ineen kwart pint water, totdat er slechts de helft van het water overblijvt, dan mengt men zoveel vloeibare honing er bij als de maag verdragen kan en neemt 3 of 4 malen des daags twee eetlepels vol daarvan . Is de verkoudheid zeer hevig dan neme men dezelve hoeveelheid nog eene maal als men gaat slapen.

Letterkundig Magazijn van Wetenschap Kunst en Smaak NroII 1826

Mengelwerk pag: 84

  1. Middel om goeden Inkt te maken

Galnooten 10 loot – koperrood 4 loot

Gom: 4 loot – Dit 8 dagen laten trekken op twee flesschen water en ¼ fles brandewijn en dat opgieten etc.

  1. Middel tegen vallende ziekte

De wortel van de bijvoet in den helft of midden van Octbr, of in het voorjaar als hij nog niet is geschoten, word genomen, gezuivert van de aarde, op een napier in de schaduw gedroogt tot ze zich laat breken en worde dan bewaart.- Men stampe dezelve in enen toegemaakten vijzel en geve daar van ene opgehoopten theelepel van 50 tot 70 grein met een weinig warm dun bier aan eene volwassenen / uitgezonderd bij de komst der mensch / de zieke legt zich dan te bed, dekt zich warm toe en drinke nog wat warm bier er na ,- het zweet moet men afwachten, zich dan met welgewarmd linnen verschonen, en zich hoeden voor het vatten van koude  en verhittende dranken, vooral brandewijn.-  Men herhale dit zolang er sporen der ziekte aanwezig blijven , maar niet alle dagen, is beter om den anderen dag.

Heeft de eerste gift weinig uitwerking gedaan dan neme men bij de derde gift anderhalf drachmen en volgt dan nog geen zweet , dan bediene men zich van Liquor c.c. succinatus en een warm aftreksel van flores Arnicae  rad; valerianae en serpentiarae , maar het is in alle gevallen beter dat het zweet alleen op het gebruik van Artemisia of Bijvoet volge.

Zie Vaderlandsche Letteroeffeningen voor Decbr: 1824 Nro 15 Mengelwerk p: 713.

  1. Middel tegen Exterogen aan de voeten

Men snijde plaaten van enen verschen en gaven aardappel, legge die enige avonden achtereen op dezelve, en zij zullen weldra verdwijnen.

  1. Middel tegen hoofdpijnen uit ’t zenuwgestel.

  2. Extract Hyoscyaan dr: 13

  Tinct Valerian :

   Aether, Sulphuric : Alcoh. aa dr. 11

 Ol. Coff : Auraat : dr:1

Om den 2 uuren 15 droppels met water of witten wijn te nemen, min of meer naar mate van de omstandigheden.

  1. Om Besschenwijn te maken

Op een half anker neemt men 14 mengelen bessennat  en 14 ponden zuiker het welk men door elkander roert tot de zuiker gesmolten is , vervolgens vult men het vaatje met water aan , tot het vol is, en legt het of boven of beneden op een plaatsje , dat zon en lucht er kan bijkomen, laat het dan gesten, mids oppassende dat het alle dag weder gevuld wordt met water, het vaatje blijvt open, totdat de gisting of werking geeindigt is, wordt daarna gesloten, op een koude plaats gelegt, vervolgens met December of January op flesschen afgetapt.

  1. Middel voor drukking op de maag en daarop volgende

      Braking welke door het gebruik van spijzen vermeerdert word

  1. Pulv. Rad: 1 pecac. gr. IV.

     Sacchar. alb. dr.1

     N E Pulv divid in part . aequal. Nro xij

Men neeme om alle twee uuren een poeder en onthoude zich van prikkelende en sterk voedende spijzen, Gerstwater drinken worde aangeraden met een weinig Oximel Simplex. Dit  …

Ter wille van de overzichtelijkheid is bij de bovenstaande weergave van de “recepten” een nummering aangebracht en is de titelomschrijving onderstreept.
Aantekening van mijn Bouwland in het Dremptsche Zijdeveld.

Berkumsakker heb ik het ene eind aan de kant

         van het veldhoen van Martiri 1804 tot Martiri

         1805 aan G:Ketz verpacht voor 8 Gl. en twee

         eiken heesters.

Berkumsakker het andere eind heeft Hendrik Ketz

        van Martiri 1804 tot Martiri 1805 op het

        halve land gebouwt, ’t welk ik van hem

        gekocht hebbe voor 13 Gl 12 St 8 penn. Den 25 Julij

        1805 om dit met mijn halfscheid bij G:Ketz

        neerteleggen, welke mij hiervan het klaare land

        voor het stroo moet te huis leveren.- waarvan

        heb ontvangen 2 Mudden.

Gerdeken Dit heeft Hendrik Ketz van Martiri

         1804 tot Martiri 1805 op twee Spinds lien gezaaijd

         nae op het halven land gebouwt en bezaaijt

         met weit, welke den 25 Julij 1805 voor mijn

         halfscheid verkogt is voor 15 Gl en 5 St en

         het andere eind hebben wij ieder een spind lien

         gezaaijt, en een weinig aardappels gepoot.

Den 25 Julij 1805 heb ik dezen dreef bouwland verpacht

         voor Zes vaste jaren, moetende met de vier

         jaaren opgezegt worden, aan J.H. Visser voor

         vijftien Guldens, waarvan het eerste jaar

         verschijnt Martiri 1806, en moet betaalt wezen

         voor den laatsten Meij 1806.

De Hooge en Lage akkers. Deze bouwt Derk Ketz

         tot Martiri 1806 op het halve Land.-

Den 24 Julij 1805 is het halve land hiervan

verkocht voor 42 G; en 10 St.

EINDE . Transcriptie Warnar Moll , Amsterdam 18 juni 2010.

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

 

Bijlage I:

In het autografisch boekje van Ds. Arend Ketz worden bij de recepten de eenheden in oude maten en gewichten vermeld. De maat- en gewichtstelsels die tot in het begin van de 19de eeuw in de Republiek werden gebruikt, waren variabel en sterk regionaal gebonden. Ze verschilden van het huidige metrieke stelsel welke pas in de loop van de 19de eeuw in Nederland werd ingevoerd.

Anker                                    Vochtmaat      ca 39 liter of 44 flessen.

Drachma, Dr                         Gewichtsmaat ca1/8 once = 3,84 gr.

Grein                                     Gewichtsmaat ca 0,64 – 0,85 gr.

Kop                                       Of spind                     ca 0,871 liter

Lood, loth of Loot                Gewichtsmaat ca 1/32 van een pond, soms 10 gram.

                                               Officieel afgeschaft in 1816

Mengel of  Mingel                Vochtmaat      ca 1 1/8 liter, of een kan met dezelfde inhoud.

Mud                                       Gewichtsmaat voor aardappelen kolen, ca 70 kg

                                               Ook  inhoudsmaat      ca 256 mutsjes

Mutsje                                   Inhoudsmaat               ca 1/8 Mengele = 150 ml.

Once                                      1/12e pond = 30,76 gr.

Pint                                        Vochtmaat      ca 0,5 liter

Pond                                      Gewichtsmaat = 369,12 gr.

Rad. Pulver                           Poeder van de wortel van een plant

Reis                                        Oude Portugese munt, ongeveer ter grootte van een groot tablet.

Roede                                     Lokale lengte maat    ca 20 voet, 5 meter

                                               Ook oppervlakte maat variërend van 100 m2 (na 1820) tot 10 000 m2

Schepel                                  Gewichtsmaat            ca 10 kg.

Scrupel                                   Gewichtmaat = ca 1 / 288 deel van een medicinaal pond = 1,3 gr..

Spint of spind                        Oppervlakte maat, 4 spint in 1 schepel, en 16 spint in een mud.

                                               Ook een eenheid van inhoud voor droge waren zoals graan.

                                 ``````   Een Veluwse spint = 320 m2, een Zutphense spint = 196 m2

Voet                                       ca 30 cm. of 304,8 mm = 0,3048 m.

Wijnroemer                          Bokaal, inhoud variërend van 250 – 300 ml

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

 

Nog in 1839 publiceerde Warnar Moll, hoofdonderwijzer te Putten en schoonzoon van Ds Arends Ketz, een rekenboekje waarin de oude maten en gewichten stonden vermeld (zie hierboven.

Commentaar op de huismiddeltjes van Ketz

Arend Ketz beschrijft relatief veel “middelen” ten behoeve van een goed functioneren van het spijsverteringstelsel. Zie bijvoorbeeld de nrs 3,15, 20, 23. 30, 36, 40, 43, 50, 56.  Ook wordt door Ketz veel aandacht besteed aan recepten van een zekere Dr. Jennert of Jennerts die een bepaald kruiden-elixer voorschrijft. Volgens Ketz werd deze Jennert 104 jaar en overleed door een val van zijn paard.

Wat is het Zweedse elixer en wie was Jennert ?

Vernieuwd recept van Dr Jennerts vermeld in het dagboek van Ketz (in zijn handschrift) betreffende de samenstelling van het wondermiddel Venetiaanse Theriac stammend  uit de Romeinse tijd.

Het Zweedse elixer is “herontdekt” in de 20ste eeuw door Maria Treben (bekend als het “Oostenrijkse kruidenvrouwtje”)  en heeft een interessante geschiedenis. De door Ketz genoemde naam Jennert kan echter duiden op een persoonsverwisseling.

Uit literatuurstudie (zie referenties) is gebleken dat deze Jennert vermoedelijk identiek is met de Zweedse geneesheer Dr “Urban” Hjärnet Dr “Urban” Hjärnet (Hjärne of

Hjärnet = Jennert?), stadsgeneesheer Kristian Hendrik Hjärne uit Stockholm. Hij werd benoemd tot arts aan het hof van Ulrike Eleonora van Zweden. Het meest bekend werd hij door toepassing van zijn "Elixer Amarum Hjärnei", het Hjärnes bitter-elixer, dat al snel beschouwd werd als een wonderlijk en weldadig middel dat zelfs in staat werd geacht het leven te kunnen verlengen (Hjärne of Hjärnet = Jennert?).  Jennert werkte samen met een zekere Dr Claus Samst met wie hij  in de 18de eeuw een kruidenelixer samenstelde op basis van veel oudere informatie, beschreven door Paracelsus.  Paracelsus geeft aan dat dit elixer een combinatie is van bestanddelen van kruiden of plantendelen die ook tegenwoordig nog regelmatig als middel in de natuurgeneeswijzen en de Homeopathie gebruikt worden zoals:  Aloë, Engelwortel, Zedoar, Saffraan, Kamfer, Gentiaan,  Rhabarber,  Venetiaanse Theriak (= slangengif) en Myrrhe. Op basis van brandewijn is dit mengsel lang houdbaar.  Paracelsus schijnt zijn informatie weer te hebben overgenomen uit bronnen die verwijzen naar de oude Egyptenaren.

Het blijkt dat het de bovengenoemde Dr. Samst  was die 104 jaar oud is geworden en overleed door een val  van zijn paard. Hjärnet is 83 jaar oud geworden volgens de literatuuropgave. In 1809 werd op dit Zweedse “levenselixer” patent verleend en het wordt nog steeds in drogisterijen (bv Jacob Hooij) verhandeld onder de merknaam Zweeds Kruiden Bitter. Het elixer van Paracelsus (ad Longam Vitam = voor een lang leven) wordt ook vermeld door Rembert Dodoens in zijn beroemde Cruydtboek (1554).

OPMERKING Theriac ( ofZweeds kruidenbitter)  is nog steeds te koop bij de drogist JACOB HOOY.

Referenties:

  1. Geschiedenis van de Pharmacie in de Benelux. Dr. C.M. van Hoorn, 1999

  2. Swedisch bitter : website Opas Soap - Mercomas Inc; https://www.opassoap.com/products/apothecary/swedish-bitter.html

  3. Rembert Dodoens Cruydtboek (1554), Voor de volledige transcriptie zie website: Plantaardigheden, (2010) Plantaardigheden.nl - Hortus Botanicus Amsterdam.zie :

Website: http://leesmaar.nl/cruijdeboeck/deel6/index.htm

  1. Journal of the History of Medicine, pag 430, 2006.

  2. Theriac and Mithridiatium. Gilbert Watson. A study in therapeutics, London 1966.

  3. Gezondheid uit de apotheek van God”, Maria Treben. Schuyt & Co, Haarlem / ISBN 90-6097-218-X

  4. Het maatschappelijk leven onzer voorvaders in de zeventiende eeuw.” Gilles D.J. Schotel, 1869.

  5. The ancient physician: craftsman or scientist?”, Journal of the History of Medicine and Allied Sciences 45 1990, Prof.dr. H.F.J. Horstmanshoff, Universiteit Leiden

Warnar A.W. Moll Amsterdam, 2010

'